Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Telefoneren (to telephone) conjugation

Dutch
15 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
telefoneer
telefoneert
telefoneert
telefoneren
telefoneren
telefoneren
Present perfect tense
heb getelefoneerd
hebt getelefoneerd
heeft getelefoneerd
hebben getelefoneerd
hebben getelefoneerd
hebben getelefoneerd
Past tense
telefoneerde
telefoneerde
telefoneerde
telefoneerden
telefoneerden
telefoneerden
Future tense
zal telefoneren
zult telefoneren
zal telefoneren
zullen telefoneren
zullen telefoneren
zullen telefoneren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou telefoneren
zou telefoneren
zou telefoneren
zouden telefoneren
zouden telefoneren
zouden telefoneren
Subjunctive mood
telefonere
telefonere
telefonere
telefonere
telefonere
telefonere
Past perfect tense
had getelefoneerd
had getelefoneerd
had getelefoneerd
hadden getelefoneerd
hadden getelefoneerd
hadden getelefoneerd
Future perf.
zal getelefoneerd hebben
zal getelefoneerd hebben
zal getelefoneerd hebben
zullen getelefoneerd hebben
zullen getelefoneerd hebben
zullen getelefoneerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getelefoneerd hebben
zou getelefoneerd hebben
zou getelefoneerd hebben
zouden getelefoneerd hebben
zouden getelefoneerd hebben
zouden getelefoneerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
telefoneer
telefoneert

Examples of telefoneren

Example in DutchTranslation in English
- Julian zal lunchen in een trendy restaurant en ik wil naar die restaurant telefoneren. Dus ik moet weten wat de meeste trendy plek is, om te eten in Parijs, op dit moment, omdat Julian daar zal zijn.Julian will be lunching at a fashionable restaurant, and I want to telephone that restaurant, so I need to know what's the most fashionable place to eat in Paris at the moment, because that's where Julian will be.
- Nee, ik wou hier telefoneren.Um... no. I'd come in here to telephone.
Aangezien je wordt betaald, je moet het bureau telefoneren zodra je een kattebelletje ziet.Since you are being paid, you are to telephone the station house the moment you see so much as a scribble.
Dan moet je hun ouders telefoneren en ze informeren.Then you should telephone their parents and get them to collect them.
Danny gaat theezetten en Cruijff gaat door met telefoneren.Danny goes to make tea, Cruijff continues his telephone conversation.
Ik telefoneer al sinds middernacht.I was on the telephone since midnight.
Om precies 23.00... telefoneer ik vanuit het hotel naar mijn baas.At exactly 11:00, I'll go to the telephone in the hotel to call my boss.
Hij zit op de bank en telefoneert met iemand.The subject is on his couch talking to someone on the telephone
Ik betaal je niet om uit te zoeken dat hij telefoneert. Nauwelijks iets nieuws!I'm not paying you to find out he's talking on the telephone, that's hardly a newsflash!
Nou, je kunt mij de schuld niet geven als je erop staat te praten over... politiezaken terwijl je telefoneert met mij.Well, it's hardly my fault if you insist on talking police business whilst on the telephone to me.
Waarom doet ze nog steeds alsof ze met Lance telefoneert?Why is she still pretending to talk to Lance on the telephone?
Ik heb gezocht, getelefoneerd.I've looked for you, I've telephoned.
Ja, getelefoneerd.Yes, telephoned.
Sir Charles heeft getelefoneerd vanuit zijn Belgravia residentie, mijnheer.Sir Charles telephoned from his Belgravia residence, sir.
Mr Selfridge telefoneerde dat hij er vanavond niet is.Mr Selfridge telephoned to say he wouldn't be in this evening.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

aftelefoneren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'telephone':

None found.