Tegenstaan (to resist) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of tegenstaan

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
sta tegen
I resist
staat tegen
you resist
staat tegen
he/she/it resists
staan tegen
we resist
staan tegen
you all resist
staan tegen
they resist
Present perfect tense
heb tegengestaan
I have resisted
hebt tegengestaan
you have resisted
heeft tegengestaan
he/she/it has resisted
hebben tegengestaan
we have resisted
hebben tegengestaan
you all have resisted
hebben tegengestaan
they have resisted
Past tense
stond tegen
I resisted
stond tegen
you resisted
stond tegen
he/she/it resisted
stonden tegen
we resisted
stonden tegen
you all resisted
stonden tegen
they resisted
Future tense
zal tegenstaan
I will resist
zult tegenstaan
you will resist
zal tegenstaan
he/she/it will resist
zullen tegenstaan
we will resist
zullen tegenstaan
you all will resist
zullen tegenstaan
they will resist
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou tegenstaan
I would resist
zou tegenstaan
you would resist
zou tegenstaan
he/she/it would resist
zouden tegenstaan
we would resist
zouden tegenstaan
you all would resist
zouden tegenstaan
they would resist
Subjunctive mood
sta tegen
I resist
sta tegen
you resist
sta tegen
he/she/it resist
sta tegen
we resist
sta tegen
you all resist
sta tegen
they resist
Past perfect tense
had tegengestaan
I had resisted
had tegengestaan
you had resisted
had tegengestaan
he/she/it had resisted
hadden tegengestaan
we had resisted
hadden tegengestaan
you all had resisted
hadden tegengestaan
they had resisted
Future perf.
zal tegengestaan hebben
I will have resisted
zal tegengestaan hebben
you will have resisted
zal tegengestaan hebben
he/she/it will have resisted
zullen tegengestaan hebben
we will have resisted
zullen tegengestaan hebben
you all will have resisted
zullen tegengestaan hebben
they will have resisted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou tegengestaan hebben
I would have resisted
zou tegengestaan hebben
you would have resisted
zou tegengestaan hebben
he/she/it would have resisted
zouden tegengestaan hebben
we would have resisted
zouden tegengestaan hebben
you all would have resisted
zouden tegengestaan hebben
they would have resisted
Present bijzin tense
tegensta
I resist
tegenstaat
you resist
tegenstaat
he/she/it resists
tegenstaan
we resist
tegenstaan
you all resist
tegenstaan
they resist
Past bijzin tense
tegenstond
I resisted
tegenstond
you resisted
tegenstond
he/she/it resisted
tegenstonden
we resisted
tegenstonden
you all resisted
tegenstonden
they resisted
Future bijzin tense
zal tegenstaan
I will resist
zult tegenstaan
you will resist
zal tegenstaan
he/she/it will resist
zullen tegenstaan
we will resist
zullen tegenstaan
you all will resist
zullen tegenstaan
they will resist
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou tegenstaan
I would resist
zou tegenstaan
you would resist
zou tegenstaan
he/she/it would resist
zouden tegenstaan
we would resist
zouden tegenstaan
you all would resist
zouden tegenstaan
they would resist
Subjunctive bijzin mood
tegensta
I resist
tegensta
you resist
tegensta
he/she/it resist
tegensta
we resist
tegensta
you all resist
tegensta
they resist
Du
Ihr
Imperative mood
sta tegen
resist
staat tegen
resist

Examples of tegenstaan

Example in DutchTranslation in English
Aan de verzetsstrijders, de stoel staat tegen de muur.To the resistance fighters in Humboldt. The chair is against the wall.
En komt dat niet omdat haar pogingen om u nuchter te krijgen u tegenstond?And isn't that because you resisted her attempts to help you get sober?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

tegenslaan
counter strike

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

syncen
sync
syncoperen
syncopate
talmen
hesitate
tanken
gas
teemsen
do
tegeneten
eat
tegengaan
counteract
tegensputteren
protest
tegensteken
do
tekortschieten
fall short

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'resist':

None found.
Learning languages?