Tegenpruttelen (to simmer) conjugation

Dutch

Conjugation of tegenpruttelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
pruttel tegen
I simmer
pruttelt tegen
you simmer
pruttelt tegen
he/she/it simmers
pruttelen tegen
we simmer
pruttelen tegen
you all simmer
pruttelen tegen
they simmer
Present perfect tense
heb tegengeprutteld
I have simmered
hebt tegengeprutteld
you have simmered
heeft tegengeprutteld
he/she/it has simmered
hebben tegengeprutteld
we have simmered
hebben tegengeprutteld
you all have simmered
hebben tegengeprutteld
they have simmered
Past tense
pruttelde tegen
I simmered
pruttelde tegen
you simmered
pruttelde tegen
he/she/it simmered
pruttelden tegen
we simmered
pruttelden tegen
you all simmered
pruttelden tegen
they simmered
Future tense
zal tegenpruttelen
I will simmer
zult tegenpruttelen
you will simmer
zal tegenpruttelen
he/she/it will simmer
zullen tegenpruttelen
we will simmer
zullen tegenpruttelen
you all will simmer
zullen tegenpruttelen
they will simmer
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou tegenpruttelen
I would simmer
zou tegenpruttelen
you would simmer
zou tegenpruttelen
he/she/it would simmer
zouden tegenpruttelen
we would simmer
zouden tegenpruttelen
you all would simmer
zouden tegenpruttelen
they would simmer
Subjunctive mood
pruttele tegen
I simmer
pruttele tegen
you simmer
pruttele tegen
he/she/it simmer
pruttele tegen
we simmer
pruttele tegen
you all simmer
pruttele tegen
they simmer
Past perfect tense
had tegengeprutteld
I had simmered
had tegengeprutteld
you had simmered
had tegengeprutteld
he/she/it had simmered
hadden tegengeprutteld
we had simmered
hadden tegengeprutteld
you all had simmered
hadden tegengeprutteld
they had simmered
Future perf.
zal tegengeprutteld hebben
I will have simmered
zal tegengeprutteld hebben
you will have simmered
zal tegengeprutteld hebben
he/she/it will have simmered
zullen tegengeprutteld hebben
we will have simmered
zullen tegengeprutteld hebben
you all will have simmered
zullen tegengeprutteld hebben
they will have simmered
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou tegengeprutteld hebben
I would have simmered
zou tegengeprutteld hebben
you would have simmered
zou tegengeprutteld hebben
he/she/it would have simmered
zouden tegengeprutteld hebben
we would have simmered
zouden tegengeprutteld hebben
you all would have simmered
zouden tegengeprutteld hebben
they would have simmered
Present bijzin tense
tegenpruttel
I simmer
tegenpruttelt
you simmer
tegenpruttelt
he/she/it simmers
tegenpruttelen
we simmer
tegenpruttelen
you all simmer
tegenpruttelen
they simmer
Past bijzin tense
tegenpruttelde
I simmered
tegenpruttelde
you simmered
tegenpruttelde
he/she/it simmered
tegenpruttelden
we simmered
tegenpruttelden
you all simmered
tegenpruttelden
they simmered
Future bijzin tense
zal tegenpruttelen
I will simmer
zult tegenpruttelen
you will simmer
zal tegenpruttelen
he/she/it will simmer
zullen tegenpruttelen
we will simmer
zullen tegenpruttelen
you all will simmer
zullen tegenpruttelen
they will simmer
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou tegenpruttelen
I would simmer
zou tegenpruttelen
you would simmer
zou tegenpruttelen
he/she/it would simmer
zouden tegenpruttelen
we would simmer
zouden tegenpruttelen
you all would simmer
zouden tegenpruttelen
they would simmer
Subjunctive bijzin mood
tegenpruttele
I simmer
tegenpruttele
you simmer
tegenpruttele
he/she/it simmer
tegenpruttele
we simmer
tegenpruttele
you all simmer
tegenpruttele
they simmer
Du
Ihr
Imperative mood
pruttel tegen
simmer
pruttelt tegen
simmer

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

superviseren
do
takelen
tackle
tanen
wane
tegenbrassen
look forward to
tegenlachen
smile at
tegenpraten
answer back
tegenslaan
counter strike
teloorgaan
do
tengelen
do
tenietdoen
neutralize

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'simmer':

None found.
Learning languages?