Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Tantaliseren (to tantalize) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
tantaliseer
tantaliseert
tantaliseert
tantaliseren
tantaliseren
tantaliseren
Present perfect tense
heb getantaliseerd
hebt getantaliseerd
heeft getantaliseerd
hebben getantaliseerd
hebben getantaliseerd
hebben getantaliseerd
Past tense
tantaliseerde
tantaliseerde
tantaliseerde
tantaliseerden
tantaliseerden
tantaliseerden
Future tense
zal tantaliseren
zult tantaliseren
zal tantaliseren
zullen tantaliseren
zullen tantaliseren
zullen tantaliseren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou tantaliseren
zou tantaliseren
zou tantaliseren
zouden tantaliseren
zouden tantaliseren
zouden tantaliseren
Subjunctive mood
tantalisere
tantalisere
tantalisere
tantalisere
tantalisere
tantalisere
Past perfect tense
had getantaliseerd
had getantaliseerd
had getantaliseerd
hadden getantaliseerd
hadden getantaliseerd
hadden getantaliseerd
Future perf.
zal getantaliseerd hebben
zal getantaliseerd hebben
zal getantaliseerd hebben
zullen getantaliseerd hebben
zullen getantaliseerd hebben
zullen getantaliseerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getantaliseerd hebben
zou getantaliseerd hebben
zou getantaliseerd hebben
zouden getantaliseerd hebben
zouden getantaliseerd hebben
zouden getantaliseerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
tantaliseer
tantaliseert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

stappen
pace
stroomlijnen
streamline
stumperen
do
takelen
tackle
tamponneren
tampon
tandenpoetsen
toothbrush
tanken
gas
tapdansen
tap dance
tegenlopen
walk
tegensputteren
protest

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'tantalize':

None found.