Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Suppliëren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
supplieer
supplieert
supplieert
suppliëren
suppliëren
suppliëren
Present perfect tense
heb gesupplieerd
hebt gesupplieerd
heeft gesupplieerd
hebben gesupplieerd
hebben gesupplieerd
hebben gesupplieerd
Past tense
supplieerde
supplieerde
supplieerde
supplieerden
supplieerden
supplieerden
Future tense
zal suppliëren
zult suppliëren
zal suppliëren
zullen suppliëren
zullen suppliëren
zullen suppliëren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou suppliëren
zou suppliëren
zou suppliëren
zouden suppliëren
zouden suppliëren
zouden suppliëren
Subjunctive mood
suppliëre
suppliëre
suppliëre
suppliëre
suppliëre
suppliëre
Past perfect tense
had gesupplieerd
had gesupplieerd
had gesupplieerd
hadden gesupplieerd
hadden gesupplieerd
hadden gesupplieerd
Future perf.
zal gesupplieerd hebben
zal gesupplieerd hebben
zal gesupplieerd hebben
zullen gesupplieerd hebben
zullen gesupplieerd hebben
zullen gesupplieerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gesupplieerd hebben
zou gesupplieerd hebben
zou gesupplieerd hebben
zouden gesupplieerd hebben
zouden gesupplieerd hebben
zouden gesupplieerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
supplieer
supplieert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.