Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Stuklopen (to flounder) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
loop stuk
loopt stuk
loopt stuk
lopen stuk
lopen stuk
lopen stuk
Present perfect tense
heb stukgelopen
hebt stukgelopen
heeft stukgelopen
hebben stukgelopen
hebben stukgelopen
hebben stukgelopen
Past tense
liep stuk
liep stuk
liep stuk
liepen stuk
liepen stuk
liepen stuk
Future tense
zal stuklopen
zult stuklopen
zal stuklopen
zullen stuklopen
zullen stuklopen
zullen stuklopen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou stuklopen
zou stuklopen
zou stuklopen
zouden stuklopen
zouden stuklopen
zouden stuklopen
Subjunctive mood
lope stuk
lope stuk
lope stuk
lope stuk
lope stuk
lope stuk
Past perfect tense
had stukgelopen
had stukgelopen
had stukgelopen
hadden stukgelopen
hadden stukgelopen
hadden stukgelopen
Future perf.
zal stukgelopen hebben
zal stukgelopen hebben
zal stukgelopen hebben
zullen stukgelopen hebben
zullen stukgelopen hebben
zullen stukgelopen hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou stukgelopen hebben
zou stukgelopen hebben
zou stukgelopen hebben
zouden stukgelopen hebben
zouden stukgelopen hebben
zouden stukgelopen hebben
Present bijzin tense
stukloop
stukloopt
stukloopt
stuklopen
stuklopen
stuklopen
Past bijzin tense
stukliep
stukliep
stukliep
stukliepen
stukliepen
stukliepen
Future bijzin tense
zal stuklopen
zult stuklopen
zal stuklopen
zullen stuklopen
zullen stuklopen
zullen stuklopen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou stuklopen
zou stuklopen
zou stuklopen
zouden stuklopen
zouden stuklopen
zouden stuklopen
Subjunctive bijzin mood
stuklope
stuklope
stuklope
stuklope
stuklope
stuklope
Du
Ihr
Imperative mood
loop stuk
loopt stuk

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

stuklezen
piece read more

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

sprengen
sprinkle
stilliggen
lie still
storen
disturb
stremmen
curdle
strikken
do
studeren
study
stuiken
swag
stuklezen
piece read more
stukmaken
break
swaffelen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'flounder':

None found.