Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Sneeuwruimen (to snow balls) conjugation

Dutch

Conjugation of sneeuwruimen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ruim sneeuw
I snow balls
ruimt sneeuw
you snow balls
ruimt sneeuw
he/she/it snows balls
ruimen sneeuw
we snow balls
ruimen sneeuw
you all snow balls
ruimen sneeuw
they snow balls
Present perfect tense
heb sneeuwgeruimd
I have snowed balls
hebt sneeuwgeruimd
you have snowed balls
heeft sneeuwgeruimd
he/she/it has snowed balls
hebben sneeuwgeruimd
we have snowed balls
hebben sneeuwgeruimd
you all have snowed balls
hebben sneeuwgeruimd
they have snowed balls
Past tense
ruimde sneeuw
I snowed balls
ruimde sneeuw
you snowed balls
ruimde sneeuw
he/she/it snowed balls
ruimden sneeuw
we snowed balls
ruimden sneeuw
you all snowed balls
ruimden sneeuw
they snowed balls
Future tense
zal sneeuwruimen
I will snow balls
zult sneeuwruimen
you will snow balls
zal sneeuwruimen
he/she/it will snow balls
zullen sneeuwruimen
we will snow balls
zullen sneeuwruimen
you all will snow balls
zullen sneeuwruimen
they will snow balls
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou sneeuwruimen
I would snow balls
zou sneeuwruimen
you would snow balls
zou sneeuwruimen
he/she/it would snow balls
zouden sneeuwruimen
we would snow balls
zouden sneeuwruimen
you all would snow balls
zouden sneeuwruimen
they would snow balls
Subjunctive mood
ruime sneeuw
I snow balls
ruime sneeuw
you snow balls
ruime sneeuw
he/she/it snow balls
ruime sneeuw
we snow balls
ruime sneeuw
you all snow balls
ruime sneeuw
they snow balls
Past perfect tense
had sneeuwgeruimd
I had snowed balls
had sneeuwgeruimd
you had snowed balls
had sneeuwgeruimd
he/she/it had snowed balls
hadden sneeuwgeruimd
we had snowed balls
hadden sneeuwgeruimd
you all had snowed balls
hadden sneeuwgeruimd
they had snowed balls
Future perf.
zal sneeuwgeruimd hebben
I will have snowed balls
zal sneeuwgeruimd hebben
you will have snowed balls
zal sneeuwgeruimd hebben
he/she/it will have snowed balls
zullen sneeuwgeruimd hebben
we will have snowed balls
zullen sneeuwgeruimd hebben
you all will have snowed balls
zullen sneeuwgeruimd hebben
they will have snowed balls
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou sneeuwgeruimd hebben
I would have snowed balls
zou sneeuwgeruimd hebben
you would have snowed balls
zou sneeuwgeruimd hebben
he/she/it would have snowed balls
zouden sneeuwgeruimd hebben
we would have snowed balls
zouden sneeuwgeruimd hebben
you all would have snowed balls
zouden sneeuwgeruimd hebben
they would have snowed balls
Present bijzin tense
sneeuwruim
I snow balls
sneeuwruimt
you snow balls
sneeuwruimt
he/she/it snows balls
sneeuwruimen
we snow balls
sneeuwruimen
you all snow balls
sneeuwruimen
they snow balls
Past bijzin tense
sneeuwruimde
I snowed balls
sneeuwruimde
you snowed balls
sneeuwruimde
he/she/it snowed balls
sneeuwruimden
we snowed balls
sneeuwruimden
you all snowed balls
sneeuwruimden
they snowed balls
Future bijzin tense
zal sneeuwruimen
I will snow balls
zult sneeuwruimen
you will snow balls
zal sneeuwruimen
he/she/it will snow balls
zullen sneeuwruimen
we will snow balls
zullen sneeuwruimen
you all will snow balls
zullen sneeuwruimen
they will snow balls
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou sneeuwruimen
I would snow balls
zou sneeuwruimen
you would snow balls
zou sneeuwruimen
he/she/it would snow balls
zouden sneeuwruimen
we would snow balls
zouden sneeuwruimen
you all would snow balls
zouden sneeuwruimen
they would snow balls
Subjunctive bijzin mood
sneeuwruime
I snow balls
sneeuwruime
you snow balls
sneeuwruime
he/she/it snow balls
sneeuwruime
we snow balls
sneeuwruime
you all snow balls
sneeuwruime
they snow balls
Du
Ihr
Imperative mood
ruim sneeuw
snow balls
ruimt sneeuw
snow balls

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

sjorren
lash
slepen
drag
sluieren
veil
slurpen
sip
smeken
beg
smullen
feast
sneeuwen
snow
snellen
race
snorken
snore
sodemieteren
bugger

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'snow balls':

None found.