Slalommen (to slalom) conjugation

Dutch
9 examples

Conjugation of slalommen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
slalom
I slalom
slalomt
you slalom
slalomt
he/she/it slaloms
slalommen
we slalom
slalommen
you all slalom
slalommen
they slalom
Present perfect tense
heb geslalomd
I have slalomed
hebt geslalomd
you have slalomed
heeft geslalomd
he/she/it has slalomed
hebben geslalomd
we have slalomed
hebben geslalomd
you all have slalomed
hebben geslalomd
they have slalomed
Past tense
slalomde
I slalomed
slalomde
you slalomed
slalomde
he/she/it slalomed
slalomden
we slalomed
slalomden
you all slalomed
slalomden
they slalomed
Future tense
zal slalommen
I will slalom
zult slalommen
you will slalom
zal slalommen
he/she/it will slalom
zullen slalommen
we will slalom
zullen slalommen
you all will slalom
zullen slalommen
they will slalom
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou slalommen
I would slalom
zou slalommen
you would slalom
zou slalommen
he/she/it would slalom
zouden slalommen
we would slalom
zouden slalommen
you all would slalom
zouden slalommen
they would slalom
Subjunctive mood
slalomme
I slalom
slalomme
you slalom
slalomme
he/she/it slalom
slalomme
we slalom
slalomme
you all slalom
slalomme
they slalom
Past perfect tense
had geslalomd
I had slalomed
had geslalomd
you had slalomed
had geslalomd
he/she/it had slalomed
hadden geslalomd
we had slalomed
hadden geslalomd
you all had slalomed
hadden geslalomd
they had slalomed
Future perf.
zal geslalomd hebben
I will have slalomed
zal geslalomd hebben
you will have slalomed
zal geslalomd hebben
he/she/it will have slalomed
zullen geslalomd hebben
we will have slalomed
zullen geslalomd hebben
you all will have slalomed
zullen geslalomd hebben
they will have slalomed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geslalomd hebben
I would have slalomed
zou geslalomd hebben
you would have slalomed
zou geslalomd hebben
he/she/it would have slalomed
zouden geslalomd hebben
we would have slalomed
zouden geslalomd hebben
you all would have slalomed
zouden geslalomd hebben
they would have slalomed
Du
Ihr
Imperative mood
slalom
slalom
slalomt
slalom

Examples of slalommen

Example in DutchTranslation in English
Hij was aan het slalommen met een vriend.The kid was slaloming hills with a buddy.
Jason wilde alleen maar slalommen.All Jason wanted to do was slalom.
Na het ontwijken van de boomstammen en de klif klim, stijgen Hiccup en Snotlout op hun draken, maken een lus rond ons vlaggenschip, geankerd voor de kust, slalommen door de zeepalen doolhof, en keren dan weer naar hier.After the log dodge and the cliff climb, Hiccup and Snotlout will get on their dragons, loop around our flagship anchored off the coast, slalom through the sea stack maze, then head back here.
De test met de harste schot ter wereld, De echte penalty duel, en De slijmerige kussen-zak slalom wedstrijd.The test for the world's hardest kick, the relay penalty duel and the hanging slime-bag slalom race.
De uitreiking van de mannen slalom.Now the awards for the men's slalom.
Leon de slalom-dribbelaar!Leon the slalom-dribbler!
Na het fluitje men je je paard door het slalom parcours, plaats je de beker water op de tweede paal zonder een druppel te morsen.On the whistle, you mount your horse, weave through the slalom course place your cup of water on the second pole without spilling a drop. You got it?
Soms troost ik me met de gedachte dat mijn beroep een snelheidsrace is, ik slalom tussen de hindernissen, ik versnel om de finish te halen vóór de concurrentie.So, sometimes I console myself, thinking that my job is like a high speed race. I slalom between the obstacles and accelerate to cross the line ahead of the competition.
Had ik geweten dat je Dallas wilde zien, dan had ik wel geslalomd.Had I known you wanted to watch Dallas tonight I would've just put my hands behind my back and slalomed head first onto the patio.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

schromen
be bashful
sidderen
tremble
sjaleten
do
sjoemelen
cheat
skeletteren
skeleton tars
skiën
ski
slaken
heave
slampampen
do
slungelen
slouch
smachten
yearn

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'slalom':

None found.
Learning languages?