Slaapwandelen (to sleepwalk) conjugation

Dutch
23 examples

Conjugation of slaapwandelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
slaapwandel
I sleepwalk
slaapwandelt
you sleepwalk
slaapwandelt
he/she/it sleepwalks
slaapwandelen
we sleepwalk
slaapwandelen
you all sleepwalk
slaapwandelen
they sleepwalk
Present perfect tense
heb geslaapwandeld
I have sleepwalked
hebt geslaapwandeld
you have sleepwalked
heeft geslaapwandeld
he/she/it has sleepwalked
hebben geslaapwandeld
we have sleepwalked
hebben geslaapwandeld
you all have sleepwalked
hebben geslaapwandeld
they have sleepwalked
Past tense
slaapwandelde
I sleepwalked
slaapwandelde
you sleepwalked
slaapwandelde
he/she/it sleepwalked
slaapwandelden
we sleepwalked
slaapwandelden
you all sleepwalked
slaapwandelden
they sleepwalked
Future tense
zal slaapwandelen
I will sleepwalk
zult slaapwandelen
you will sleepwalk
zal slaapwandelen
he/she/it will sleepwalk
zullen slaapwandelen
we will sleepwalk
zullen slaapwandelen
you all will sleepwalk
zullen slaapwandelen
they will sleepwalk
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou slaapwandelen
I would sleepwalk
zou slaapwandelen
you would sleepwalk
zou slaapwandelen
he/she/it would sleepwalk
zouden slaapwandelen
we would sleepwalk
zouden slaapwandelen
you all would sleepwalk
zouden slaapwandelen
they would sleepwalk
Subjunctive mood
slaapwandele
I sleepwalk
slaapwandele
you sleepwalk
slaapwandele
he/she/it sleepwalk
slaapwandele
we sleepwalk
slaapwandele
you all sleepwalk
slaapwandele
they sleepwalk
Past perfect tense
had geslaapwandeld
I had sleepwalked
had geslaapwandeld
you had sleepwalked
had geslaapwandeld
he/she/it had sleepwalked
hadden geslaapwandeld
we had sleepwalked
hadden geslaapwandeld
you all had sleepwalked
hadden geslaapwandeld
they had sleepwalked
Future perf.
zal geslaapwandeld hebben
I will have sleepwalked
zal geslaapwandeld hebben
you will have sleepwalked
zal geslaapwandeld hebben
he/she/it will have sleepwalked
zullen geslaapwandeld hebben
we will have sleepwalked
zullen geslaapwandeld hebben
you all will have sleepwalked
zullen geslaapwandeld hebben
they will have sleepwalked
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geslaapwandeld hebben
I would have sleepwalked
zou geslaapwandeld hebben
you would have sleepwalked
zou geslaapwandeld hebben
he/she/it would have sleepwalked
zouden geslaapwandeld hebben
we would have sleepwalked
zouden geslaapwandeld hebben
you all would have sleepwalked
zouden geslaapwandeld hebben
they would have sleepwalked
Du
Ihr
Imperative mood
slaapwandel
sleepwalk
slaapwandelt
sleepwalk

Examples of slaapwandelen

Example in DutchTranslation in English
- Alan was aan het slaapwandelen.-Nothing. Alan was sleepwalking.
- Er zijn veel mensen die slaapwandelen. In hun slaapkamer.A lot of people sleepwalk.
- George, je was aan het slaapwandelen.Why do you have it? George, you have been sleepwalking.
- Ik denk dat ik aan het slaapwandelen was of zo.- I guess I was sleepwalking or something.
- Prima. Ik consulteerde iemand over het slaapwandelen, en hij denkt dat ik gek ben.l-l actually went to see someone about the sleepwalking, and he basically thinks l'm off my nut, basically. (laughs)
- Ik slaapwandel niet.I don't sleepwalk.
- Ik slaapwandel.- I sleepwalk.
Als ik maar niet slaapwandel?As long as I don't sleepwalk, right?
Denk je dat ik daarom slaapwandel?You think that's why I'm sleepwalking?
Dit is niet de eerste keer, dat ik slaapwandel en droom.It's not the first time with the sleepwalking, the dreams.
- Geweldig, want hij is een patient, die slaapwandelt met een gebroken enkel, en hij schrijft de muren van de dokter's lounge-ruimte vol.- Nope. - Awesome, because he is a patient, sleepwalking on a badly broken ankle, writing on a doctor's lounge room wall.
- Hij zegt dat hij slaapwandelt.He says he sleepwalks.
- Je slaapwandelt.Oh, you're sleepwalking.
- O nee, jij slaapwandelt.You're not daydreaming. You're sleepwalking.
Als hij slaapwandelt, legt hij m'n tas in de vriezer.He sleepwalks and he always puts my purse in the freezer.
Hij had nooit eerder geslaapwandeld.He'd never sleepwalked before.
Iedereen doet zo overdreven, maar ik heb gewoon geslaapwandeld.Everybody keeps freaking out, but,you know, I just sleepwalked a little bit,OK?
Ik heb zeker geslaapwandeld.I must have sleepwalked.
Dat ik overal door slaapwandelde.That I sleepwalked through all of this.
Als je droomde zou jij je al slaapwandelend in de kleedkamer kunnen hebben stoten.l mean, if you were dreaming, you could have been banging around the wardrobe sleepwalking.
Cordova, ik wil een lijst van elk soort industriële kelder of subniveau... van elk gebouw waar hij al slaapwandelend in had kunnen komen.Cordova, I want a list of any kind of industrial basement or sub-level of any building that he could've gotten into while sleepwalking.
Waar heb je het over? Iets ergs en jij en de rest zijn slechts een stel schapen... die slaapwandelend richting het slachthuis gaan.Something bad and you and the rest are just a bunch of sheep sleepwalking to the slaughter.
We gaan slaapwandelend door het leven.So what? We're sleepwalking through life.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'sleepwalk':

None found.
Learning languages?