Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Schrikkelen (to leap) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
schrikkel
schrikkelt
schrikkelt
schrikkelen
schrikkelen
schrikkelen
Present perfect tense
heb geschrikkeld
hebt geschrikkeld
heeft geschrikkeld
hebben geschrikkeld
hebben geschrikkeld
hebben geschrikkeld
Past tense
schrikkelde
schrikkelde
schrikkelde
schrikkelden
schrikkelden
schrikkelden
Future tense
zal schrikkelen
zult schrikkelen
zal schrikkelen
zullen schrikkelen
zullen schrikkelen
zullen schrikkelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou schrikkelen
zou schrikkelen
zou schrikkelen
zouden schrikkelen
zouden schrikkelen
zouden schrikkelen
Subjunctive mood
schrikkele
schrikkele
schrikkele
schrikkele
schrikkele
schrikkele
Past perfect tense
had geschrikkeld
had geschrikkeld
had geschrikkeld
hadden geschrikkeld
hadden geschrikkeld
hadden geschrikkeld
Future perf.
zal geschrikkeld hebben
zal geschrikkeld hebben
zal geschrikkeld hebben
zullen geschrikkeld hebben
zullen geschrikkeld hebben
zullen geschrikkeld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geschrikkeld hebben
zou geschrikkeld hebben
zou geschrikkeld hebben
zouden geschrikkeld hebben
zouden geschrikkeld hebben
zouden geschrikkeld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
schrikkel
schrikkelt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

schrankelen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'leap':

None found.