Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

schoonspoelen

to flush

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of schoonspoelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
spoel schoon
I flush
spoelt schoon
you flush
spoelt schoon
he/she/it flushes
spoelen schoon
we flush
spoelen schoon
you all flush
spoelen schoon
they flush
Present perfect tense
heb schoongespoeld
I have flushed
hebt schoongespoeld
you have flushed
heeft schoongespoeld
he/she/it has flushed
hebben schoongespoeld
we have flushed
hebben schoongespoeld
you all have flushed
hebben schoongespoeld
they have flushed
Past tense
spoelde schoon
I flushed
spoelde schoon
you flushed
spoelde schoon
he/she/it flushed
spoelden schoon
we flushed
spoelden schoon
you all flushed
spoelden schoon
they flushed
Future tense
zal schoonspoelen
I will flush
zult schoonspoelen
you will flush
zal schoonspoelen
he/she/it will flush
zullen schoonspoelen
we will flush
zullen schoonspoelen
you all will flush
zullen schoonspoelen
they will flush
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou schoonspoelen
I would flush
zou schoonspoelen
you would flush
zou schoonspoelen
he/she/it would flush
zouden schoonspoelen
we would flush
zouden schoonspoelen
you all would flush
zouden schoonspoelen
they would flush
Subjunctive mood
spoele schoon
I flush
spoele schoon
you flush
spoele schoon
he/she/it flush
spoele schoon
we flush
spoele schoon
you all flush
spoele schoon
they flush
Past perfect tense
had schoongespoeld
I had flushed
had schoongespoeld
you had flushed
had schoongespoeld
he/she/it had flushed
hadden schoongespoeld
we had flushed
hadden schoongespoeld
you all had flushed
hadden schoongespoeld
they had flushed
Future perf.
zal schoongespoeld hebben
I will have flushed
zal schoongespoeld hebben
you will have flushed
zal schoongespoeld hebben
he/she/it will have flushed
zullen schoongespoeld hebben
we will have flushed
zullen schoongespoeld hebben
you all will have flushed
zullen schoongespoeld hebben
they will have flushed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou schoongespoeld hebben
I would have flushed
zou schoongespoeld hebben
you would have flushed
zou schoongespoeld hebben
he/she/it would have flushed
zouden schoongespoeld hebben
we would have flushed
zouden schoongespoeld hebben
you all would have flushed
zouden schoongespoeld hebben
they would have flushed
Present bijzin tense
schoonspoel
I flush
schoonspoelt
you flush
schoonspoelt
he/she/it flushes
schoonspoelen
we flush
schoonspoelen
you all flush
schoonspoelen
they flush
Past bijzin tense
schoonspoelde
I flushed
schoonspoelde
you flushed
schoonspoelde
he/she/it flushed
schoonspoelden
we flushed
schoonspoelden
you all flushed
schoonspoelden
they flushed
Future bijzin tense
zal schoonspoelen
I will flush
zult schoonspoelen
you will flush
zal schoonspoelen
he/she/it will flush
zullen schoonspoelen
we will flush
zullen schoonspoelen
you all will flush
zullen schoonspoelen
they will flush
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou schoonspoelen
I would flush
zou schoonspoelen
you would flush
zou schoonspoelen
he/she/it would flush
zouden schoonspoelen
we would flush
zouden schoonspoelen
you all would flush
zouden schoonspoelen
they would flush
Subjunctive bijzin mood
schoonspoele
I flush
schoonspoele
you flush
schoonspoele
he/she/it flush
schoonspoele
we flush
schoonspoele
you all flush
schoonspoele
they flush
Du
Ihr
Imperative mood
spoel schoon
flush
spoelt schoon
flush

Examples of schoonspoelen

- We moeten je lichaam schoonspoelen.

- We gotta flush out your system.

Further details about this page

LOCATION