Schoonbranden (to scarf) conjugation

Dutch

Conjugation of schoonbranden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
brand schoon
I scarf
brandt schoon
you scarf
brandt schoon
he/she/it scarfs
branden schoon
we scarf
branden schoon
you all scarf
branden schoon
they scarf
Present perfect tense
heb schoongebrand
I have scarfed
hebt schoongebrand
you have scarfed
heeft schoongebrand
he/she/it has scarfed
hebben schoongebrand
we have scarfed
hebben schoongebrand
you all have scarfed
hebben schoongebrand
they have scarfed
Past tense
brandde schoon
I scarfed
brandde schoon
you scarfed
brandde schoon
he/she/it scarfed
brandden schoon
we scarfed
brandden schoon
you all scarfed
brandden schoon
they scarfed
Future tense
zal schoonbranden
I will scarf
zult schoonbranden
you will scarf
zal schoonbranden
he/she/it will scarf
zullen schoonbranden
we will scarf
zullen schoonbranden
you all will scarf
zullen schoonbranden
they will scarf
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou schoonbranden
I would scarf
zou schoonbranden
you would scarf
zou schoonbranden
he/she/it would scarf
zouden schoonbranden
we would scarf
zouden schoonbranden
you all would scarf
zouden schoonbranden
they would scarf
Subjunctive mood
brande schoon
I scarf
brande schoon
you scarf
brande schoon
he/she/it scarf
brande schoon
we scarf
brande schoon
you all scarf
brande schoon
they scarf
Past perfect tense
had schoongebrand
I had scarfed
had schoongebrand
you had scarfed
had schoongebrand
he/she/it had scarfed
hadden schoongebrand
we had scarfed
hadden schoongebrand
you all had scarfed
hadden schoongebrand
they had scarfed
Future perf.
zal schoongebrand hebben
I will have scarfed
zal schoongebrand hebben
you will have scarfed
zal schoongebrand hebben
he/she/it will have scarfed
zullen schoongebrand hebben
we will have scarfed
zullen schoongebrand hebben
you all will have scarfed
zullen schoongebrand hebben
they will have scarfed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou schoongebrand hebben
I would have scarfed
zou schoongebrand hebben
you would have scarfed
zou schoongebrand hebben
he/she/it would have scarfed
zouden schoongebrand hebben
we would have scarfed
zouden schoongebrand hebben
you all would have scarfed
zouden schoongebrand hebben
they would have scarfed
Present bijzin tense
schoonbrand
I scarf
schoonbrandt
you scarf
schoonbrandt
he/she/it scarfs
schoonbranden
we scarf
schoonbranden
you all scarf
schoonbranden
they scarf
Past bijzin tense
schoonbrandde
I scarfed
schoonbrandde
you scarfed
schoonbrandde
he/she/it scarfed
schoonbrandden
we scarfed
schoonbrandden
you all scarfed
schoonbrandden
they scarfed
Future bijzin tense
zal schoonbranden
I will scarf
zult schoonbranden
you will scarf
zal schoonbranden
he/she/it will scarf
zullen schoonbranden
we will scarf
zullen schoonbranden
you all will scarf
zullen schoonbranden
they will scarf
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou schoonbranden
I would scarf
zou schoonbranden
you would scarf
zou schoonbranden
he/she/it would scarf
zouden schoonbranden
we would scarf
zouden schoonbranden
you all would scarf
zouden schoonbranden
they would scarf
Subjunctive bijzin mood
schoonbrande
I scarf
schoonbrande
you scarf
schoonbrande
he/she/it scarf
schoonbrande
we scarf
schoonbrande
you all scarf
schoonbrande
they scarf
Du
Ihr
Imperative mood
brand schoon
scarf
brandt schoon
scarf

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

samenwerken
cooperate
sanctioneren
sanction
scheeflopen
cock
schijfschieten
target shooting
schooien
beg
schooieren
do
schoonbijten
clean bite
schoonhouden
clean
schoonspoelen
flush
schoonspuiten
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'scarf':

None found.
Learning languages?