Samenwonen (to live together) conjugation

Dutch
34 examples

Conjugation of samenwonen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
woon samen
I live together
woont samen
you live together
woont samen
he/she/it lives together
wonen samen
we live together
wonen samen
you all live together
wonen samen
they live together
Present perfect tense
heb samengewoond
I have lived together
hebt samengewoond
you have lived together
heeft samengewoond
he/she/it has lived together
hebben samengewoond
we have lived together
hebben samengewoond
you all have lived together
hebben samengewoond
they have lived together
Past tense
woonde samen
I lived together
woonde samen
you lived together
woonde samen
he/she/it lived together
woonden samen
we lived together
woonden samen
you all lived together
woonden samen
they lived together
Future tense
zal samenwonen
I will live together
zult samenwonen
you will live together
zal samenwonen
he/she/it will live together
zullen samenwonen
we will live together
zullen samenwonen
you all will live together
zullen samenwonen
they will live together
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou samenwonen
I would live together
zou samenwonen
you would live together
zou samenwonen
he/she/it would live together
zouden samenwonen
we would live together
zouden samenwonen
you all would live together
zouden samenwonen
they would live together
Subjunctive mood
wone samen
I live together
wone samen
you live together
wone samen
he/she/it live together
wone samen
we live together
wone samen
you all live together
wone samen
they live together
Past perfect tense
had samengewoond
I had lived together
had samengewoond
you had lived together
had samengewoond
he/she/it had lived together
hadden samengewoond
we had lived together
hadden samengewoond
you all had lived together
hadden samengewoond
they had lived together
Future perf.
zal samengewoond hebben
I will have lived together
zal samengewoond hebben
you will have lived together
zal samengewoond hebben
he/she/it will have lived together
zullen samengewoond hebben
we will have lived together
zullen samengewoond hebben
you all will have lived together
zullen samengewoond hebben
they will have lived together
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou samengewoond hebben
I would have lived together
zou samengewoond hebben
you would have lived together
zou samengewoond hebben
he/she/it would have lived together
zouden samengewoond hebben
we would have lived together
zouden samengewoond hebben
you all would have lived together
zouden samengewoond hebben
they would have lived together
Present bijzin tense
samenwoon
I live together
samenwoont
you live together
samenwoont
he/she/it lives together
samenwonen
we live together
samenwonen
you all live together
samenwonen
they live together
Past bijzin tense
samenwoonde
I lived together
samenwoonde
you lived together
samenwoonde
he/she/it lived together
samenwoonden
we lived together
samenwoonden
you all lived together
samenwoonden
they lived together
Future bijzin tense
zal samenwonen
I will live together
zult samenwonen
you will live together
zal samenwonen
he/she/it will live together
zullen samenwonen
we will live together
zullen samenwonen
you all will live together
zullen samenwonen
they will live together
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou samenwonen
I would live together
zou samenwonen
you would live together
zou samenwonen
he/she/it would live together
zouden samenwonen
we would live together
zouden samenwonen
you all would live together
zouden samenwonen
they would live together
Subjunctive bijzin mood
samenwone
I live together
samenwone
you live together
samenwone
he/she/it live together
samenwone
we live together
samenwone
you all live together
samenwone
they live together
Du
Ihr
Imperative mood
woon samen
live together
woont samen
live together

Examples of samenwonen

Example in DutchTranslation in English
"twee kerels die samenwonen met een kleine hond" is niet voor mij."two guys who live together with a little dog" isn't for me.
- Dat we gaan samenwonen ?-We'll live together?
- Gaan we allemaal samenwonen?- We're all gonna live together?
- Iedereen weet dat we samenwonen.Babe, we live together.
- Ik wil met je samenwonen.Because I want us to live together.
Je kent hem niet, maar je woont samen, je doet kleine zaakjes samen.You don't know him, but you live together, you do your little crafts together.
Je woont samen en je deelt het bedYou live together and you share a bed
Je woont samen, je vliegt samen, je vecht samen. -Je deelt alles.You live together, you fly together, you fight together, you share everything.
Phillip Valentine woont samen met zijn vader en zijn vriendin.They live together. Phillip Valentine lives with his dad and his girlfriend - Phillip's girlfriend.
- Maar jullie wonen samen.- No. - But you live together in sin.
- Nee, ik... We wonen samen, we werken samen, Watson.We live together, we work together, Watson.
- Renee en ik wonen samen.- Renee and I live together.
- Tien en we wonen samen.10. And we live together.
- Travis en ik wonen samen.Travis and I live together.
- Wij hebben lang samengewoond.You and I lived together for a long time.
Alleen nadat twee mensen hebben samengewoond.But I believe only after two people have lived together...
Als je twaalf jaar met iemand getrouwd bent, twaalf jaar hebt samengewoond, dan is dat niet niks.Gittel, when you've been married to somebody for 12 years, lived together for 12 years, you don't just break up.
Dus jullie...jullie hebben altijd samengewoond.So you-- you guys have always lived together?
En we hebben zelfs een half jaar samengewoond totdat het uit gingUh, even lived together for six months before it ended.
U woonde samen op Rawlinson Close 9.You lived together at number 9 Rawlinson Close?
Walter en ik woonde samen, oke?Walter and I lived together, okay?
- Dus, jullie tweeën woonden samen...- So, you two, um, lived together...
- We woonden samen.- We lived together.
En wij woonden samen.We lived together.
Er werd verteld... dat bij het opkomen van de zon mensheid, beesten en alle magische figuren... woonden samen onder Ablyn, een oude boom.It is said that at the dawn of time man, beast and all the magic beings lived together under the Aislin the father tree.
Als je niet samenwoont, ben je duidelijk minder intiem, maar wij zijn niet minder intiem.So when two people don't live together anymore, they're obviously a little less close, but we're no less close than that.
Als je samenwoont, kleedt hij zich om en daarna ga jij je optutten.I mean, if you live together, he gets dressed first, and then you get... dressed.
Want dat is wat je doet wanneer je samenwoont.Because that's what you do when you live together...
- Toen we samenwoonden... kwam hij gewoon altijd m'n kamer binnen omdat hij wilde praten.When we lived together, he thought nothing of coming into my room at any hour.
- Weet je, ik weet dat we samenwoonden. - Het is echt moeilijk.- You know, I know we lived together.
Denk je dat ze samenwoonden?You think they lived together?
Die samenwoonden in een oud huisje.""Who lived together in a little old house."
En Ocho Rios is de plek waar ze samenwoonden toen Jules Gund nog leefde.And Ocho Rios is the place where they all lived together when Jules Gund was alive.
Sociale eenheid gevormd door samenwonend gezin.Social unit formed by a family living together.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

samenweven
weave together

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

ruilebuiten
swap out
salueren
salute
samenklemmen
clamp together
samensmeden
do
samenspannen
conspire
samenspelen
play together
samenvoegen
merge
samenweven
weave together
samenzweren
conspire
schandaliseren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'live together':

None found.
Learning languages?