Samenstromen (to flock) conjugation

Dutch
4 examples

Conjugation of samenstromen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
stroom samen
I flock
stroomt samen
you flock
stroomt samen
he/she/it flocks
stromen samen
we flock
stromen samen
you all flock
stromen samen
they flock
Present perfect tense
ben samengestroomd
I have flocked
bent samengestroomd
you have flocked
is samengestroomd
he/she/it has flocked
zijn samengestroomd
we have flocked
zijn samengestroomd
you all have flocked
zijn samengestroomd
they have flocked
Past tense
stroomde samen
I flocked
stroomde samen
you flocked
stroomde samen
he/she/it flocked
stroomden samen
we flocked
stroomden samen
you all flocked
stroomden samen
they flocked
Future tense
zal samenstromen
I will flock
zult samenstromen
you will flock
zal samenstromen
he/she/it will flock
zullen samenstromen
we will flock
zullen samenstromen
you all will flock
zullen samenstromen
they will flock
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou samenstromen
I would flock
zou samenstromen
you would flock
zou samenstromen
he/she/it would flock
zouden samenstromen
we would flock
zouden samenstromen
you all would flock
zouden samenstromen
they would flock
Subjunctive mood
strome samen
I flock
strome samen
you flock
strome samen
he/she/it flock
strome samen
we flock
strome samen
you all flock
strome samen
they flock
Past perfect tense
was samengestroomd
I had flocked
was samengestroomd
you had flocked
was samengestroomd
he/she/it had flocked
waren samengestroomd
we had flocked
waren samengestroomd
you all had flocked
waren samengestroomd
they had flocked
Future perf.
zal samengestroomd zijn
I will have flocked
zal samengestroomd zijn
you will have flocked
zal samengestroomd zijn
he/she/it will have flocked
zullen samengestroomd zijn
we will have flocked
zullen samengestroomd zijn
you all will have flocked
zullen samengestroomd zijn
they will have flocked
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou samengestroomd zijn
I would have flocked
zou samengestroomd zijn
you would have flocked
zou samengestroomd zijn
he/she/it would have flocked
zouden samengestroomd zijn
we would have flocked
zouden samengestroomd zijn
you all would have flocked
zouden samengestroomd zijn
they would have flocked
Present bijzin tense
samenstroom
I flock
samenstroomt
you flock
samenstroomt
he/she/it flocks
samenstromen
we flock
samenstromen
you all flock
samenstromen
they flock
Past bijzin tense
samenstroomde
I flocked
samenstroomde
you flocked
samenstroomde
he/she/it flocked
samenstroomden
we flocked
samenstroomden
you all flocked
samenstroomden
they flocked
Future bijzin tense
zal samenstromen
I will flock
zult samenstromen
you will flock
zal samenstromen
he/she/it will flock
zullen samenstromen
we will flock
zullen samenstromen
you all will flock
zullen samenstromen
they will flock
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou samenstromen
I would flock
zou samenstromen
you would flock
zou samenstromen
he/she/it would flock
zouden samenstromen
we would flock
zouden samenstromen
you all would flock
zouden samenstromen
they would flock
Subjunctive bijzin mood
samenstrome
I flock
samenstrome
you flock
samenstrome
he/she/it flock
samenstrome
we flock
samenstrome
you all flock
samenstrome
they flock
Du
Ihr
Imperative mood
stroom samen
flock
stroomt samen
flock

Examples of samenstromen

Example in DutchTranslation in English
Mensen zouden hier samenstromen.People would flock here.
Pelgrims zullen samenstromen naar Rome, uit alle hoeken van het Christendom.Pilgrims will be flocking to Rome from all over Christendom.
Zij zijn niet de enigen die samenstromen naar Rome.They are not the only ones flocking to Rome.
Net als de pelgrims van het Christendom, samenstromend naar Rome.Like the pilgrims of Christendom, flocking to Rome.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

rondvliegen
fly about
ruziemaken
argue
sabelen
saber
samenklappen
collapse
samenroepen
convene
samenstellen
compose
samentellen
do
sauzen
sauce
schaarden
do
schaffelen
purchase stacking

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'flock':

None found.