Samenpakken (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of samenpakken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
pak samen
I do
pakt samen
you do
pakt samen
he/she/it does
pakken samen
we do
pakken samen
you all do
pakken samen
they do
Present perfect tense
heb samengepakt
I have done
hebt samengepakt
you have done
heeft samengepakt
he/she/it has done
hebben samengepakt
we have done
hebben samengepakt
you all have done
hebben samengepakt
they have done
Past tense
pakte samen
I did
pakte samen
you did
pakte samen
he/she/it did
pakten samen
we did
pakten samen
you all did
pakten samen
they did
Future tense
zal samenpakken
I will do
zult samenpakken
you will do
zal samenpakken
he/she/it will do
zullen samenpakken
we will do
zullen samenpakken
you all will do
zullen samenpakken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou samenpakken
I would do
zou samenpakken
you would do
zou samenpakken
he/she/it would do
zouden samenpakken
we would do
zouden samenpakken
you all would do
zouden samenpakken
they would do
Subjunctive mood
pakke samen
I do
pakke samen
you do
pakke samen
he/she/it do
pakke samen
we do
pakke samen
you all do
pakke samen
they do
Past perfect tense
had samengepakt
I had done
had samengepakt
you had done
had samengepakt
he/she/it had done
hadden samengepakt
we had done
hadden samengepakt
you all had done
hadden samengepakt
they had done
Future perf.
zal samengepakt hebben
I will have done
zal samengepakt hebben
you will have done
zal samengepakt hebben
he/she/it will have done
zullen samengepakt hebben
we will have done
zullen samengepakt hebben
you all will have done
zullen samengepakt hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou samengepakt hebben
I would have done
zou samengepakt hebben
you would have done
zou samengepakt hebben
he/she/it would have done
zouden samengepakt hebben
we would have done
zouden samengepakt hebben
you all would have done
zouden samengepakt hebben
they would have done
Present bijzin tense
samenpak
I do
samenpakt
you do
samenpakt
he/she/it does
samenpakken
we do
samenpakken
you all do
samenpakken
they do
Past bijzin tense
samenpakte
I did
samenpakte
you did
samenpakte
he/she/it did
samenpakten
we did
samenpakten
you all did
samenpakten
they did
Future bijzin tense
zal samenpakken
I will do
zult samenpakken
you will do
zal samenpakken
he/she/it will do
zullen samenpakken
we will do
zullen samenpakken
you all will do
zullen samenpakken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou samenpakken
I would do
zou samenpakken
you would do
zou samenpakken
he/she/it would do
zouden samenpakken
we would do
zouden samenpakken
you all would do
zouden samenpakken
they would do
Subjunctive bijzin mood
samenpakke
I do
samenpakke
you do
samenpakke
he/she/it do
samenpakke
we do
samenpakke
you all do
samenpakke
they do
Du
Ihr
Imperative mood
pak samen
do
pakt samen
do

Examples of samenpakken

Example in DutchTranslation in English
Juanita, ik wil geen materiaal dat hier bij de heupen samenpakt.Juanita, I don't want any material that's gonna gather by her hips.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

samenhokken
huddle together

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

rondhuppelen
do
rondzeilen
sail around
salderen
do
samenbrengen
do
samendoen
do together
samenleven
live together
samenlopen
converge
samenpersen
compress
sauveren
do
saven
save

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?