Samenblijven (to stay together) conjugation

Dutch
21 examples

Conjugation of samenblijven

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
blijf samen
I stay together
blijft samen
you stay together
blijft samen
he/she/it stays together
blijven samen
we stay together
blijven samen
you all stay together
blijven samen
they stay together
Present perfect tense
ben samengebleven
I have stayed together
bent samengebleven
you have stayed together
is samengebleven
he/she/it has stayed together
zijn samengebleven
we have stayed together
zijn samengebleven
you all have stayed together
zijn samengebleven
they have stayed together
Past tense
bleef samen
I stayed together
bleef samen
you stayed together
bleef samen
he/she/it stayed together
bleven samen
we stayed together
bleven samen
you all stayed together
bleven samen
they stayed together
Future tense
zal samenblijven
I will stay together
zult samenblijven
you will stay together
zal samenblijven
he/she/it will stay together
zullen samenblijven
we will stay together
zullen samenblijven
you all will stay together
zullen samenblijven
they will stay together
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou samenblijven
I would stay together
zou samenblijven
you would stay together
zou samenblijven
he/she/it would stay together
zouden samenblijven
we would stay together
zouden samenblijven
you all would stay together
zouden samenblijven
they would stay together
Subjunctive mood
blijve samen
I stay together
blijve samen
you stay together
blijve samen
he/she/it stay together
blijve samen
we stay together
blijve samen
you all stay together
blijve samen
they stay together
Past perfect tense
was samengebleven
I had stayed together
was samengebleven
you had stayed together
was samengebleven
he/she/it had stayed together
waren samengebleven
we had stayed together
waren samengebleven
you all had stayed together
waren samengebleven
they had stayed together
Future perf.
zal samengebleven zijn
I will have stayed together
zal samengebleven zijn
you will have stayed together
zal samengebleven zijn
he/she/it will have stayed together
zullen samengebleven zijn
we will have stayed together
zullen samengebleven zijn
you all will have stayed together
zullen samengebleven zijn
they will have stayed together
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou samengebleven zijn
I would have stayed together
zou samengebleven zijn
you would have stayed together
zou samengebleven zijn
he/she/it would have stayed together
zouden samengebleven zijn
we would have stayed together
zouden samengebleven zijn
you all would have stayed together
zouden samengebleven zijn
they would have stayed together
Present bijzin tense
samenblijf
I stay together
samenblijft
you stay together
samenblijft
he/she/it stays together
samenblijven
we stay together
samenblijven
you all stay together
samenblijven
they stay together
Past bijzin tense
samenbleef
I stayed together
samenbleef
you stayed together
samenbleef
he/she/it stayed together
samenbleven
we stayed together
samenbleven
you all stayed together
samenbleven
they stayed together
Future bijzin tense
zal samenblijven
I will stay together
zult samenblijven
you will stay together
zal samenblijven
he/she/it will stay together
zullen samenblijven
we will stay together
zullen samenblijven
you all will stay together
zullen samenblijven
they will stay together
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou samenblijven
I would stay together
zou samenblijven
you would stay together
zou samenblijven
he/she/it would stay together
zouden samenblijven
we would stay together
zouden samenblijven
you all would stay together
zouden samenblijven
they would stay together
Subjunctive bijzin mood
samenblijve
I stay together
samenblijve
you stay together
samenblijve
he/she/it stay together
samenblijve
we stay together
samenblijve
you all stay together
samenblijve
they stay together
Du
Ihr
Imperative mood
blijf samen
stay together
blijft samen
stay together

Examples of samenblijven

Example in DutchTranslation in English
- Als we samenblijven, krijgen je 'n afkeer.- What are you saying? - If we stay together, you might grow to resent me.
- We moeten altijd goed samenblijven.- We must all stay together.
- We moeten samenblijven.- What's important now is that we stay together.
Als we samenblijven, krijg je misschien een afkeer van me.If we stay together, you might grow to resent me.
Als we wilden overleven, moesten we samenblijven als groep.If we were going to survive, we had to stay together as a group.
Ga naar de kathedraal en blijf samen.Go to the Cathedral and stay together.
Iedereen, blijf samen!Everyone stay together!
Jullie moeten weer familie zijn, blijf samen.Estella: You need to be a family again, stay together.
Oké, blijf op de sporen, blijf samen, en blijf vochtig.Okay, stay on the trail, stay together, and stay hydrated.
Je blijft samen omdat je elkaar een toezegging hebt gedaan.You stay together because you made a commitment.
Wat er daar ook gebeurd, je blijft samen.No matter what happens out there, you stay together.
- Nee, jullie blijven samen.No. I want you to stay together.
- Nee, we blijven samen.- No, we stay together.
- Nee. We blijven samen.We stay together.
-We blijven samen...- We all stay together.
De Copelands blijven samen.I think the Copelands are going to stay together.
- We bleven samen. En hadden het beste jaar van onze relatie.We stayed together... had the best year of our relationship.
Het begon vorig jaar na het herfst bal. Ze bleven samen nadat Wallis afstudeerde.It started last year, after the fall formal, and they stayed together even after Wallis graduated.
Maar jullie bleven samen?But you stayed together?
Maar we bleven samen voor Jimmy.But we stayed together for Jimmy.
We bleven samen.We stayed together.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

samendrijven
round up

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'stay together':

None found.
Learning languages?