Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Samenbinden (to bundle) conjugation

Dutch
5 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bind samen
bindt samen
bindt samen
binden samen
binden samen
binden samen
Present perfect tense
heb samengebonden
hebt samengebonden
heeft samengebonden
hebben samengebonden
hebben samengebonden
hebben samengebonden
Past tense
bond samen
bond samen
bond samen
bonden samen
bonden samen
bonden samen
Future tense
zal samenbinden
zult samenbinden
zal samenbinden
zullen samenbinden
zullen samenbinden
zullen samenbinden
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou samenbinden
zou samenbinden
zou samenbinden
zouden samenbinden
zouden samenbinden
zouden samenbinden
Subjunctive mood
binde samen
binde samen
binde samen
binde samen
binde samen
binde samen
Past perfect tense
had samengebonden
had samengebonden
had samengebonden
hadden samengebonden
hadden samengebonden
hadden samengebonden
Future perf.
zal samengebonden hebben
zal samengebonden hebben
zal samengebonden hebben
zullen samengebonden hebben
zullen samengebonden hebben
zullen samengebonden hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou samengebonden hebben
zou samengebonden hebben
zou samengebonden hebben
zouden samengebonden hebben
zouden samengebonden hebben
zouden samengebonden hebben
Present bijzin tense
samenbind
samenbindt
samenbindt
samenbinden
samenbinden
samenbinden
Past bijzin tense
samenbond
samenbond
samenbond
samenbonden
samenbonden
samenbonden
Future bijzin tense
zal samenbinden
zult samenbinden
zal samenbinden
zullen samenbinden
zullen samenbinden
zullen samenbinden
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou samenbinden
zou samenbinden
zou samenbinden
zouden samenbinden
zouden samenbinden
zouden samenbinden
Subjunctive bijzin mood
samenbinde
samenbinde
samenbinde
samenbinde
samenbinde
samenbinde
Du
Ihr
Imperative mood
bind samen
bindt samen

Examples of samenbinden

Example in DutchTranslation in English
Toen moesten ze de takken samenbinden en proberen de takkenbos te breken.Then I'd say "tie them sticks in a bundle and try to break that".
Charlotte's kleren waren samengebonden in de lakens van de verdachte, en die bundel werd in de vuilstortkoker gegooid.Charlotte's clothes were bundled together in the defendant's sheets, and that bundle was then thrown down and incinerator chute.
Dus gelukkig ben ik net samengebonden en hou het warm in mijn doolhof... alles veilig en gezond.So luckily, I've just been bundled up, keeping warm in my warren, all safe and sound.
Maar je bent al samengebonden.But... but you've already bundled with him.
Ze waren samengebonden met jouw cliënt's lakens en door de afvalkoker naar beneden gegooid.They were bundled up with your client's sheets and thrown down the trash chute.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

ronddobberen
drift about
rondwaren
do
ruwen
roughen
salueren
salute
samenballen
ball
samenblijven
stay together
samendoen
do together
samengaan
go together
samenlopen
converge
samenstellen
compose

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'bundle':

None found.