Ruziemaken (to argue) conjugation

Dutch
26 examples

Conjugation of ruziemaken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
maak ruzie
I argue
maakt ruzie
you argue
maakt ruzie
he/she/it argues
maken ruzie
we argue
maken ruzie
you all argue
maken ruzie
they argue
Present perfect tense
heb ruziegemaakt
I have argued
hebt ruziegemaakt
you have argued
heeft ruziegemaakt
he/she/it has argued
hebben ruziegemaakt
we have argued
hebben ruziegemaakt
you all have argued
hebben ruziegemaakt
they have argued
Past tense
maakte ruzie
I argued
maakte ruzie
you argued
maakte ruzie
he/she/it argued
maakten ruzie
we argued
maakten ruzie
you all argued
maakten ruzie
they argued
Future tense
zal ruziemaken
I will argue
zult ruziemaken
you will argue
zal ruziemaken
he/she/it will argue
zullen ruziemaken
we will argue
zullen ruziemaken
you all will argue
zullen ruziemaken
they will argue
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou ruziemaken
I would argue
zou ruziemaken
you would argue
zou ruziemaken
he/she/it would argue
zouden ruziemaken
we would argue
zouden ruziemaken
you all would argue
zouden ruziemaken
they would argue
Subjunctive mood
make ruzie
I argue
make ruzie
you argue
make ruzie
he/she/it argue
make ruzie
we argue
make ruzie
you all argue
make ruzie
they argue
Past perfect tense
had ruziegemaakt
I had argued
had ruziegemaakt
you had argued
had ruziegemaakt
he/she/it had argued
hadden ruziegemaakt
we had argued
hadden ruziegemaakt
you all had argued
hadden ruziegemaakt
they had argued
Future perf.
zal ruziegemaakt hebben
I will have argued
zal ruziegemaakt hebben
you will have argued
zal ruziegemaakt hebben
he/she/it will have argued
zullen ruziegemaakt hebben
we will have argued
zullen ruziegemaakt hebben
you all will have argued
zullen ruziegemaakt hebben
they will have argued
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou ruziegemaakt hebben
I would have argued
zou ruziegemaakt hebben
you would have argued
zou ruziegemaakt hebben
he/she/it would have argued
zouden ruziegemaakt hebben
we would have argued
zouden ruziegemaakt hebben
you all would have argued
zouden ruziegemaakt hebben
they would have argued
Present bijzin tense
ruziemaak
I argue
ruziemaakt
you argue
ruziemaakt
he/she/it argues
ruziemaken
we argue
ruziemaken
you all argue
ruziemaken
they argue
Past bijzin tense
ruziemaakte
I argued
ruziemaakte
you argued
ruziemaakte
he/she/it argued
ruziemaakten
we argued
ruziemaakten
you all argued
ruziemaakten
they argued
Future bijzin tense
zal ruziemaken
I will argue
zult ruziemaken
you will argue
zal ruziemaken
he/she/it will argue
zullen ruziemaken
we will argue
zullen ruziemaken
you all will argue
zullen ruziemaken
they will argue
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou ruziemaken
I would argue
zou ruziemaken
you would argue
zou ruziemaken
he/she/it would argue
zouden ruziemaken
we would argue
zouden ruziemaken
you all would argue
zouden ruziemaken
they would argue
Subjunctive bijzin mood
ruziemake
I argue
ruziemake
you argue
ruziemake
he/she/it argue
ruziemake
we argue
ruziemake
you all argue
ruziemake
they argue
Du
Ihr
Imperative mood
maak ruzi
argue
maakt ruzi
argue

Examples of ruziemaken

Example in DutchTranslation in English
- En we ruzieden... zo veel, dat we natuurlijk met elkaar uitgingen... en sindsdien ruziemaken.-Okay. -And we bickered and argued so much, so we naturally started dating and we've been fighting ever since.
Geen ruziemaken, geef het maar gewoon.All right, don't argue with him. Give it to him.
Geen ruziemaken.- And don't argue, you two.
Ik heb mijn hele leven moeten aanhoren hoe jullie ruziemaken om niets.I have spent my entire life listening to you two argue about absolutely nothing.
- Jij maakt ruzie!- You argue!
- Jij maakt ruzie.- You argue.
Grace maakt ruzie met je moeder over kleren.They're good. Grace argues over clothes with your mother.
Iedereen maakt ruzie, toch?Everybody argues, don't they?
Je maakt ruzie met je man.You argue with your husband.
- Nee, wij maken ruzie.- No, we argue.
Fargo, alle stelletjes maken ruzie.Fargo, all couples argue.
Het is kerstavond. En jullie maken ruzie over geld.It's Christmas eve and all you two can do is argue about a couple of nickels and dimes?
Hij gaat erheen... ziet de auto van de kolonel, wacht tot hij weg is... komt dan een nerveuze Ellen Chaddock tegen en ze maken ruzie.He goes over there, he sees the captain's car, waits for him to leave, then he encounters an edgy Ellen Chaddock, and they argue.
Jullie maken ruzie zoals een koppel...- You argue like a couple--
Bluey maakte ruzie met Marcus, en ze doodden mekaar.Bluey argued with Marcus, and they killed each other.
Je belde je vrouw, en je maakte ruzie.You called your wife, and you argued.
Je maakte ruzie.You argued.
Jij maakte ruzie.You argued.
U maakte ruzie met haar.You argued with her.
Ik bedoel, we maakten ruzie, maar ik hield van haar.I mean, we argued, but I loved her.
Je maakten ruzie.You argued.
Jullie maakten ruzie, begonnen te vechten, je smeet z'n prijs tegen de muur... en hij trapte je in de ballen.You argued, you started to fight, you threw his award against the wall, and he kicked you in the testicles.
Jullie maakten ruzie, is het niet?You argued, didn't you?
Maar ze maakten ruzie en het werd redelijk serieus.But they argued, and it got pretty heated.
De moeder... alcoholist... ruziemakend met alle werksters.The mother... drunk... arguing with all the maids.
Vreemd, want de poortwachter heeft hem hier wel gezien, ruziemakend met u.Funny, 'cause the guard at the gate has seen him here, arguing with you.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

roteren
rotate
rouwdouwen
mourn bash
rouwklagen
mourn
rubriceren
do
rusten
rest
ruwen
roughen
ruziën
wrangle
sakkeren
swear
samenklappen
collapse
samenklinken
chime

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'argue':

None found.
Learning languages?