Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Revaccineren (to rattle) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
revaccineer
revaccineert
revaccineert
revaccineren
revaccineren
revaccineren
Present perfect tense
heb gerevaccineerd
hebt gerevaccineerd
heeft gerevaccineerd
hebben gerevaccineerd
hebben gerevaccineerd
hebben gerevaccineerd
Past tense
revaccineerde
revaccineerde
revaccineerde
revaccineerden
revaccineerden
revaccineerden
Future tense
zal revaccineren
zult revaccineren
zal revaccineren
zullen revaccineren
zullen revaccineren
zullen revaccineren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou revaccineren
zou revaccineren
zou revaccineren
zouden revaccineren
zouden revaccineren
zouden revaccineren
Subjunctive mood
revaccinere
revaccinere
revaccinere
revaccinere
revaccinere
revaccinere
Past perfect tense
had gerevaccineerd
had gerevaccineerd
had gerevaccineerd
hadden gerevaccineerd
hadden gerevaccineerd
hadden gerevaccineerd
Future perf.
zal gerevaccineerd hebben
zal gerevaccineerd hebben
zal gerevaccineerd hebben
zullen gerevaccineerd hebben
zullen gerevaccineerd hebben
zullen gerevaccineerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gerevaccineerd hebben
zou gerevaccineerd hebben
zou gerevaccineerd hebben
zouden gerevaccineerd hebben
zouden gerevaccineerd hebben
zouden gerevaccineerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
revaccineer
revaccineert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'rattle':

None found.