Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Rembourseren (to reimburse) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
rembourseer
rembourseert
rembourseert
rembourseren
rembourseren
rembourseren
Present perfect tense
heb gerembourseerd
hebt gerembourseerd
heeft gerembourseerd
hebben gerembourseerd
hebben gerembourseerd
hebben gerembourseerd
Past tense
rembourseerde
rembourseerde
rembourseerde
rembourseerden
rembourseerden
rembourseerden
Future tense
zal rembourseren
zult rembourseren
zal rembourseren
zullen rembourseren
zullen rembourseren
zullen rembourseren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou rembourseren
zou rembourseren
zou rembourseren
zouden rembourseren
zouden rembourseren
zouden rembourseren
Subjunctive mood
remboursere
remboursere
remboursere
remboursere
remboursere
remboursere
Past perfect tense
had gerembourseerd
had gerembourseerd
had gerembourseerd
hadden gerembourseerd
hadden gerembourseerd
hadden gerembourseerd
Future perf.
zal gerembourseerd hebben
zal gerembourseerd hebben
zal gerembourseerd hebben
zullen gerembourseerd hebben
zullen gerembourseerd hebben
zullen gerembourseerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gerembourseerd hebben
zou gerembourseerd hebben
zou gerembourseerd hebben
zouden gerembourseerd hebben
zouden gerembourseerd hebben
zouden gerembourseerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
rembourseer
rembourseert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'reimburse':

None found.