Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Recirculeren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
recirculeer
recirculeert
recirculeert
recirculeren
recirculeren
recirculeren
Present perfect tense
heb gerecirculeerd
hebt gerecirculeerd
heeft gerecirculeerd
hebben gerecirculeerd
hebben gerecirculeerd
hebben gerecirculeerd
Past tense
recirculeerde
recirculeerde
recirculeerde
recirculeerden
recirculeerden
recirculeerden
Future tense
zal recirculeren
zult recirculeren
zal recirculeren
zullen recirculeren
zullen recirculeren
zullen recirculeren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou recirculeren
zou recirculeren
zou recirculeren
zouden recirculeren
zouden recirculeren
zouden recirculeren
Subjunctive mood
recirculere
recirculere
recirculere
recirculere
recirculere
recirculere
Past perfect tense
had gerecirculeerd
had gerecirculeerd
had gerecirculeerd
hadden gerecirculeerd
hadden gerecirculeerd
hadden gerecirculeerd
Future perf.
zal gerecirculeerd hebben
zal gerecirculeerd hebben
zal gerecirculeerd hebben
zullen gerecirculeerd hebben
zullen gerecirculeerd hebben
zullen gerecirculeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gerecirculeerd hebben
zou gerecirculeerd hebben
zou gerecirculeerd hebben
zouden gerecirculeerd hebben
zouden gerecirculeerd hebben
zouden gerecirculeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
recirculeer
recirculeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.