Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Predisponeren (to predispose) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
predisponeer
predisponeert
predisponeert
predisponeren
predisponeren
predisponeren
Present perfect tense
heb gepredisponeerd
hebt gepredisponeerd
heeft gepredisponeerd
hebben gepredisponeerd
hebben gepredisponeerd
hebben gepredisponeerd
Past tense
predisponeerde
predisponeerde
predisponeerde
predisponeerden
predisponeerden
predisponeerden
Future tense
zal predisponeren
zult predisponeren
zal predisponeren
zullen predisponeren
zullen predisponeren
zullen predisponeren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou predisponeren
zou predisponeren
zou predisponeren
zouden predisponeren
zouden predisponeren
zouden predisponeren
Subjunctive mood
predisponere
predisponere
predisponere
predisponere
predisponere
predisponere
Past perfect tense
had gepredisponeerd
had gepredisponeerd
had gepredisponeerd
hadden gepredisponeerd
hadden gepredisponeerd
hadden gepredisponeerd
Future perf.
zal gepredisponeerd hebben
zal gepredisponeerd hebben
zal gepredisponeerd hebben
zullen gepredisponeerd hebben
zullen gepredisponeerd hebben
zullen gepredisponeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gepredisponeerd hebben
zou gepredisponeerd hebben
zou gepredisponeerd hebben
zouden gepredisponeerd hebben
zouden gepredisponeerd hebben
zouden gepredisponeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
predisponeer
predisponeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

platgooien
tear
platlopen
flat walk
poken
poke the fire
potverteren
do
prakkiseren
do
prediceren
specify
prediken
preach
predomineren
predominate
preken
preach
printen
print

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'predispose':

None found.