Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Plafonneren (to take place) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
plafonneer
plafonneert
plafonneert
plafonneren
plafonneren
plafonneren
Present perfect tense
heb geplafonneerd
hebt geplafonneerd
heeft geplafonneerd
hebben geplafonneerd
hebben geplafonneerd
hebben geplafonneerd
Past tense
plafonneerde
plafonneerde
plafonneerde
plafonneerden
plafonneerden
plafonneerden
Future tense
zal plafonneren
zult plafonneren
zal plafonneren
zullen plafonneren
zullen plafonneren
zullen plafonneren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou plafonneren
zou plafonneren
zou plafonneren
zouden plafonneren
zouden plafonneren
zouden plafonneren
Subjunctive mood
plafonnere
plafonnere
plafonnere
plafonnere
plafonnere
plafonnere
Past perfect tense
had geplafonneerd
had geplafonneerd
had geplafonneerd
hadden geplafonneerd
hadden geplafonneerd
hadden geplafonneerd
Future perf.
zal geplafonneerd hebben
zal geplafonneerd hebben
zal geplafonneerd hebben
zullen geplafonneerd hebben
zullen geplafonneerd hebben
zullen geplafonneerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geplafonneerd hebben
zou geplafonneerd hebben
zou geplafonneerd hebben
zouden geplafonneerd hebben
zouden geplafonneerd hebben
zouden geplafonneerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
plafonneer
plafonneert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

pelgrimeren
pilgrimage
periodiseren
do
piekeren
mull
piesen
urinate
pirouetteren
do
plaasteren
plaster
plaatsvinden
take place
plagen
tease
plasregenen
heavy rain
plekken
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'take place':

None found.