Plaatsgrijpen (to take place) conjugation

Dutch

Conjugation of plaatsgrijpen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
grijp plaats
I take place
grijpt plaats
you take place
grijpt plaats
he/she/it takes place
grijpen plaats
we take place
grijpen plaats
you all take place
grijpen plaats
they take place
Present perfect tense
heb plaatsgegrepen
I have taken place
hebt plaatsgegrepen
you have taken place
heeft plaatsgegrepen
he/she/it has taken place
hebben plaatsgegrepen
we have taken place
hebben plaatsgegrepen
you all have taken place
hebben plaatsgegrepen
they have taken place
Past tense
greep plaats
I took place
greep plaats
you took place
greep plaats
he/she/it took place
grepen plaats
we took place
grepen plaats
you all took place
grepen plaats
they took place
Future tense
zal plaatsgrijpen
I will take place
zult plaatsgrijpen
you will take place
zal plaatsgrijpen
he/she/it will take place
zullen plaatsgrijpen
we will take place
zullen plaatsgrijpen
you all will take place
zullen plaatsgrijpen
they will take place
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou plaatsgrijpen
I would take place
zou plaatsgrijpen
you would take place
zou plaatsgrijpen
he/she/it would take place
zouden plaatsgrijpen
we would take place
zouden plaatsgrijpen
you all would take place
zouden plaatsgrijpen
they would take place
Subjunctive mood
grijpe plaats
I take place
grijpe plaats
you take place
grijpe plaats
he/she/it take place
grijpe plaats
we take place
grijpe plaats
you all take place
grijpe plaats
they take place
Past perfect tense
had plaatsgegrepen
I had taken place
had plaatsgegrepen
you had taken place
had plaatsgegrepen
he/she/it had taken place
hadden plaatsgegrepen
we had taken place
hadden plaatsgegrepen
you all had taken place
hadden plaatsgegrepen
they had taken place
Future perf.
zal plaatsgegrepen hebben
I will have taken place
zal plaatsgegrepen hebben
you will have taken place
zal plaatsgegrepen hebben
he/she/it will have taken place
zullen plaatsgegrepen hebben
we will have taken place
zullen plaatsgegrepen hebben
you all will have taken place
zullen plaatsgegrepen hebben
they will have taken place
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou plaatsgegrepen hebben
I would have taken place
zou plaatsgegrepen hebben
you would have taken place
zou plaatsgegrepen hebben
he/she/it would have taken place
zouden plaatsgegrepen hebben
we would have taken place
zouden plaatsgegrepen hebben
you all would have taken place
zouden plaatsgegrepen hebben
they would have taken place
Present bijzin tense
plaatsgrijp
I take place
plaatsgrijpt
you take place
plaatsgrijpt
he/she/it takes place
plaatsgrijpen
we take place
plaatsgrijpen
you all take place
plaatsgrijpen
they take place
Past bijzin tense
plaatsgreep
I took place
plaatsgreep
you took place
plaatsgreep
he/she/it took place
plaatsgrepen
we took place
plaatsgrepen
you all took place
plaatsgrepen
they took place
Future bijzin tense
zal plaatsgrijpen
I will take place
zult plaatsgrijpen
you will take place
zal plaatsgrijpen
he/she/it will take place
zullen plaatsgrijpen
we will take place
zullen plaatsgrijpen
you all will take place
zullen plaatsgrijpen
they will take place
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou plaatsgrijpen
I would take place
zou plaatsgrijpen
you would take place
zou plaatsgrijpen
he/she/it would take place
zouden plaatsgrijpen
we would take place
zouden plaatsgrijpen
you all would take place
zouden plaatsgrijpen
they would take place
Subjunctive bijzin mood
plaatsgrijpe
I take place
plaatsgrijpe
you take place
plaatsgrijpe
he/she/it take place
plaatsgrijpe
we take place
plaatsgrijpe
you all take place
plaatsgrijpe
they take place
Du
Ihr
Imperative mood
grijp plaats
take place
grijpt plaats
take place

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

pekelen
pickle
persisteren
do
pijnen
do
pikeren
pipe
pinken
blink
pinkeren
pink honor
plaatsen
place
plaatshebben
take place
platmaken
flatten
platschieten
flat fire

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'take place':

None found.
Learning languages?