Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Pivoteren (to pivot) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
pivoteer
pivoteert
pivoteert
pivoteren
pivoteren
pivoteren
Present perfect tense
heb gepivoteerd
hebt gepivoteerd
heeft gepivoteerd
hebben gepivoteerd
hebben gepivoteerd
hebben gepivoteerd
Past tense
pivoteerde
pivoteerde
pivoteerde
pivoteerden
pivoteerden
pivoteerden
Future tense
zal pivoteren
zult pivoteren
zal pivoteren
zullen pivoteren
zullen pivoteren
zullen pivoteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou pivoteren
zou pivoteren
zou pivoteren
zouden pivoteren
zouden pivoteren
zouden pivoteren
Subjunctive mood
pivotere
pivotere
pivotere
pivotere
pivotere
pivotere
Past perfect tense
had gepivoteerd
had gepivoteerd
had gepivoteerd
hadden gepivoteerd
hadden gepivoteerd
hadden gepivoteerd
Future perf.
zal gepivoteerd hebben
zal gepivoteerd hebben
zal gepivoteerd hebben
zullen gepivoteerd hebben
zullen gepivoteerd hebben
zullen gepivoteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gepivoteerd hebben
zou gepivoteerd hebben
zou gepivoteerd hebben
zouden gepivoteerd hebben
zouden gepivoteerd hebben
zouden gepivoteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
pivoteer
pivoteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

parlesanten
parle santen
peuteren
pick
pijnen
do
pikken
pilfer
pimpelen
tipple
pitten
do
plaasteren
plaster
platdrukken
crush
platrijden
flat ride
plegen
commit

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'pivot':

None found.