Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Pifpaffen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
pifpaf
pifpaft
pifpaft
pifpaffen
pifpaffen
pifpaffen
Present perfect tense
heb gepifpaft
hebt gepifpaft
heeft gepifpaft
hebben gepifpaft
hebben gepifpaft
hebben gepifpaft
Past tense
pifpafte
pifpafte
pifpafte
pifpaften
pifpaften
pifpaften
Future tense
zal pifpaffen
zult pifpaffen
zal pifpaffen
zullen pifpaffen
zullen pifpaffen
zullen pifpaffen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou pifpaffen
zou pifpaffen
zou pifpaffen
zouden pifpaffen
zouden pifpaffen
zouden pifpaffen
Subjunctive mood
pifpaffe
pifpaffe
pifpaffe
pifpaffe
pifpaffe
pifpaffe
Past perfect tense
had gepifpaft
had gepifpaft
had gepifpaft
hadden gepifpaft
hadden gepifpaft
hadden gepifpaft
Future perf.
zal gepifpaft hebben
zal gepifpaft hebben
zal gepifpaft hebben
zullen gepifpaft hebben
zullen gepifpaft hebben
zullen gepifpaft hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gepifpaft hebben
zou gepifpaft hebben
zou gepifpaft hebben
zouden gepifpaft hebben
zouden gepifpaft hebben
zouden gepifpaft hebben
Du
Ihr
Imperative mood
pifpaf
pifpaft

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

piefpaffen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.