Pianospelen (to play piano) conjugation

Dutch
14 examples

Conjugation of pianospelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
speel piano
I play piano
speelt piano
you play piano
speelt piano
he/she/it plays piano
spelen piano
we play piano
spelen piano
you all play piano
spelen piano
they play piano
Present perfect tense
heb pianogespeeld
I have played piano
hebt pianogespeeld
you have played piano
heeft pianogespeeld
he/she/it has played piano
hebben pianogespeeld
we have played piano
hebben pianogespeeld
you all have played piano
hebben pianogespeeld
they have played piano
Past tense
speelde piano
I played piano
speelde piano
you played piano
speelde piano
he/she/it played piano
speelden piano
we played piano
speelden piano
you all played piano
speelden piano
they played piano
Future tense
zal pianospelen
I will play piano
zult pianospelen
you will play piano
zal pianospelen
he/she/it will play piano
zullen pianospelen
we will play piano
zullen pianospelen
you all will play piano
zullen pianospelen
they will play piano
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou pianospelen
I would play piano
zou pianospelen
you would play piano
zou pianospelen
he/she/it would play piano
zouden pianospelen
we would play piano
zouden pianospelen
you all would play piano
zouden pianospelen
they would play piano
Subjunctive mood
spele piano
I play piano
spele piano
you play piano
spele piano
he/she/it play piano
spele piano
we play piano
spele piano
you all play piano
spele piano
they play piano
Past perfect tense
had pianogespeeld
I had played piano
had pianogespeeld
you had played piano
had pianogespeeld
he/she/it had played piano
hadden pianogespeeld
we had played piano
hadden pianogespeeld
you all had played piano
hadden pianogespeeld
they had played piano
Future perf.
zal pianogespeeld hebben
I will have played piano
zal pianogespeeld hebben
you will have played piano
zal pianogespeeld hebben
he/she/it will have played piano
zullen pianogespeeld hebben
we will have played piano
zullen pianogespeeld hebben
you all will have played piano
zullen pianogespeeld hebben
they will have played piano
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou pianogespeeld hebben
I would have played piano
zou pianogespeeld hebben
you would have played piano
zou pianogespeeld hebben
he/she/it would have played piano
zouden pianogespeeld hebben
we would have played piano
zouden pianogespeeld hebben
you all would have played piano
zouden pianogespeeld hebben
they would have played piano
Present bijzin tense
pianospeel
I play piano
pianospeelt
you play piano
pianospeelt
he/she/it plays piano
pianospelen
we play piano
pianospelen
you all play piano
pianospelen
they play piano
Past bijzin tense
pianospeelde
I played piano
pianospeelde
you played piano
pianospeelde
he/she/it played piano
pianospeelden
we played piano
pianospeelden
you all played piano
pianospeelden
they played piano
Future bijzin tense
zal pianospelen
I will play piano
zult pianospelen
you will play piano
zal pianospelen
he/she/it will play piano
zullen pianospelen
we will play piano
zullen pianospelen
you all will play piano
zullen pianospelen
they will play piano
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou pianospelen
I would play piano
zou pianospelen
you would play piano
zou pianospelen
he/she/it would play piano
zouden pianospelen
we would play piano
zouden pianospelen
you all would play piano
zouden pianospelen
they would play piano
Subjunctive bijzin mood
pianospele
I play piano
pianospele
you play piano
pianospele
he/she/it play piano
pianospele
we play piano
pianospele
you all play piano
pianospele
they play piano
Du
Ihr
Imperative mood
speel piano
play piano
speelt pian
play piano

Examples of pianospelen

Example in DutchTranslation in English
- Sandra moet pianospelen.- Want Sandra play piano.
- Wanneer gaan we pianospelen?When do we play piano? Play piano.
Ga pianospelen!Go play piano!
Ik ga weer pianospelen voor de Poolse radio.I'll play piano again at the Polish radio station.
Je kunt dan nog steeds als hobby pianospelen.You could still play piano as a hobby.
- Ik heet echt Mike en ik speel piano.My name is Mike. And I do play piano.
Ik speel piano en... ik dacht eerst dat het een metronoom was.I play piano and... at first I assumed it was... a metronome.
Ik speel piano.I play piano.
Juist, doe een blinddoek om en speel piano met de achterkant van de hersenen.Sure, just put on a blindfold and play piano in the tail on the brain.
Dat is Shelby, hij speelt piano bij mij in de kerk.That's Shelby. He play piano down in my church.
Dus jij speelt piano en schrijft liedjes.So you play piano and write songs.
Veel kinderen spelen piano. Woon je nog steeds in Westwood?- Lots of kids play piano.
Hij was student en speelde piano in een jazzclub in de studentenwijk.He was a student and he played piano in a jazz club in the student quarter.
Ik wist niet dat hij speelde piano.I did not know he played piano.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

palperen
palpate
paraferen
parade
pedaleren
pedal
peinzen
ponder on
personifiëren
personify
peuren
bob
pezen
do
picknicken
picnic
pietepeuteren
do
pingpongen
table tennis

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'play piano':

None found.
Learning languages?