Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Overkluizen (to overarch) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
overkluis
overkluist
overkluist
overkluizen
overkluizen
overkluizen
Present perfect tense
heb overkluisd
hebt overkluisd
heeft overkluisd
hebben overkluisd
hebben overkluisd
hebben overkluisd
Past tense
overkluisde
overkluisde
overkluisde
overkluisden
overkluisden
overkluisden
Future tense
zal overkluizen
zult overkluizen
zal overkluizen
zullen overkluizen
zullen overkluizen
zullen overkluizen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou overkluizen
zou overkluizen
zou overkluizen
zouden overkluizen
zouden overkluizen
zouden overkluizen
Subjunctive mood
overkluize
overkluize
overkluize
overkluize
overkluize
overkluize
Past perfect tense
had overkluisd
had overkluisd
had overkluisd
hadden overkluisd
hadden overkluisd
hadden overkluisd
Future perf.
zal overkluisd hebben
zal overkluisd hebben
zal overkluisd hebben
zullen overkluisd hebben
zullen overkluisd hebben
zullen overkluisd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou overkluisd hebben
zou overkluisd hebben
zou overkluisd hebben
zouden overkluisd hebben
zouden overkluisd hebben
zouden overkluisd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
overkluis
overkluist

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

opsturen
send
opwegen
compensate
opwinden
raise
overbieden
outbid
overhangen
do
overhoopgooien
turn upside down
overklassen
outclass
overkoepelen
umbrella for
overnoemen
rename
overschieten
overshoot

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'overarch':

None found.