Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

overblazen

to blow over

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of overblazen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
blaas over
I blow over
blaast over
you blow over
blaast over
he/she/it blows over
blazen over
we blow over
blazen over
you all blow over
blazen over
they blow over
Present perfect tense
heb overgeblazen
I have blown over
hebt overgeblazen
you have blown over
heeft overgeblazen
he/she/it has blown over
hebben overgeblazen
we have blown over
hebben overgeblazen
you all have blown over
hebben overgeblazen
they have blown over
Past tense
blies over
I blew over
blies over
you blew over
blies over
he/she/it blew over
bliezen over
we blew over
bliezen over
you all blew over
bliezen over
they blew over
Future tense
zal overblazen
I will blow over
zult overblazen
you will blow over
zal overblazen
he/she/it will blow over
zullen overblazen
we will blow over
zullen overblazen
you all will blow over
zullen overblazen
they will blow over
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou overblazen
I would blow over
zou overblazen
you would blow over
zou overblazen
he/she/it would blow over
zouden overblazen
we would blow over
zouden overblazen
you all would blow over
zouden overblazen
they would blow over
Subjunctive mood
blaze over
I blow over
blaze over
you blow over
blaze over
he/she/it blow over
blaze over
we blow over
blaze over
you all blow over
blaze over
they blow over
Past perfect tense
had overgeblazen
I had blown over
had overgeblazen
you had blown over
had overgeblazen
he/she/it had blown over
hadden overgeblazen
we had blown over
hadden overgeblazen
you all had blown over
hadden overgeblazen
they had blown over
Future perf.
zal overgeblazen hebben
I will have blown over
zal overgeblazen hebben
you will have blown over
zal overgeblazen hebben
he/she/it will have blown over
zullen overgeblazen hebben
we will have blown over
zullen overgeblazen hebben
you all will have blown over
zullen overgeblazen hebben
they will have blown over
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou overgeblazen hebben
I would have blown over
zou overgeblazen hebben
you would have blown over
zou overgeblazen hebben
he/she/it would have blown over
zouden overgeblazen hebben
we would have blown over
zouden overgeblazen hebben
you all would have blown over
zouden overgeblazen hebben
they would have blown over
Present bijzin tense
overblaas
I blow over
overblaast
you blow over
overblaast
he/she/it blows over
overblazen
we blow over
overblazen
you all blow over
overblazen
they blow over
Past bijzin tense
overblies
I blew over
overblies
you blew over
overblies
he/she/it blew over
overbliezen
we blew over
overbliezen
you all blew over
overbliezen
they blew over
Future bijzin tense
zal overblazen
I will blow over
zult overblazen
you will blow over
zal overblazen
he/she/it will blow over
zullen overblazen
we will blow over
zullen overblazen
you all will blow over
zullen overblazen
they will blow over
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou overblazen
I would blow over
zou overblazen
you would blow over
zou overblazen
he/she/it would blow over
zouden overblazen
we would blow over
zouden overblazen
you all would blow over
zouden overblazen
they would blow over
Subjunctive bijzin mood
overblaze
I blow over
overblaze
you blow over
overblaze
he/she/it blow over
overblaze
we blow over
overblaze
you all blow over
overblaze
they blow over
Du
Ihr
Imperative mood
blaas over
blow over
blaast
blow over

Examples of overblazen

Hij blies over me als een koele bries en zei: "Sta op."

He blew over me like a cool breeze and said, "Stand up."

Further details about this page

LOCATION

RELATED PAGES