Oppeuzelen (to crimp) conjugation

Dutch

Conjugation of oppeuzelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
peuzel op
I crimp
peuzelt op
you crimp
peuzelt op
he/she/it crimps
peuzelen op
we crimp
peuzelen op
you all crimp
peuzelen op
they crimp
Present perfect tense
heb opgepeuzeld
I have crimped
hebt opgepeuzeld
you have crimped
heeft opgepeuzeld
he/she/it has crimped
hebben opgepeuzeld
we have crimped
hebben opgepeuzeld
you all have crimped
hebben opgepeuzeld
they have crimped
Past tense
peuzelde op
I crimped
peuzelde op
you crimped
peuzelde op
he/she/it crimped
peuzelden op
we crimped
peuzelden op
you all crimped
peuzelden op
they crimped
Future tense
zal oppeuzelen
I will crimp
zult oppeuzelen
you will crimp
zal oppeuzelen
he/she/it will crimp
zullen oppeuzelen
we will crimp
zullen oppeuzelen
you all will crimp
zullen oppeuzelen
they will crimp
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou oppeuzelen
I would crimp
zou oppeuzelen
you would crimp
zou oppeuzelen
he/she/it would crimp
zouden oppeuzelen
we would crimp
zouden oppeuzelen
you all would crimp
zouden oppeuzelen
they would crimp
Subjunctive mood
peuzele op
I crimp
peuzele op
you crimp
peuzele op
he/she/it crimp
peuzele op
we crimp
peuzele op
you all crimp
peuzele op
they crimp
Past perfect tense
had opgepeuzeld
I had crimped
had opgepeuzeld
you had crimped
had opgepeuzeld
he/she/it had crimped
hadden opgepeuzeld
we had crimped
hadden opgepeuzeld
you all had crimped
hadden opgepeuzeld
they had crimped
Future perf.
zal opgepeuzeld hebben
I will have crimped
zal opgepeuzeld hebben
you will have crimped
zal opgepeuzeld hebben
he/she/it will have crimped
zullen opgepeuzeld hebben
we will have crimped
zullen opgepeuzeld hebben
you all will have crimped
zullen opgepeuzeld hebben
they will have crimped
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgepeuzeld hebben
I would have crimped
zou opgepeuzeld hebben
you would have crimped
zou opgepeuzeld hebben
he/she/it would have crimped
zouden opgepeuzeld hebben
we would have crimped
zouden opgepeuzeld hebben
you all would have crimped
zouden opgepeuzeld hebben
they would have crimped
Present bijzin tense
oppeuzel
I crimp
oppeuzelt
you crimp
oppeuzelt
he/she/it crimps
oppeuzelen
we crimp
oppeuzelen
you all crimp
oppeuzelen
they crimp
Past bijzin tense
oppeuzelde
I crimped
oppeuzelde
you crimped
oppeuzelde
he/she/it crimped
oppeuzelden
we crimped
oppeuzelden
you all crimped
oppeuzelden
they crimped
Future bijzin tense
zal oppeuzelen
I will crimp
zult oppeuzelen
you will crimp
zal oppeuzelen
he/she/it will crimp
zullen oppeuzelen
we will crimp
zullen oppeuzelen
you all will crimp
zullen oppeuzelen
they will crimp
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou oppeuzelen
I would crimp
zou oppeuzelen
you would crimp
zou oppeuzelen
he/she/it would crimp
zouden oppeuzelen
we would crimp
zouden oppeuzelen
you all would crimp
zouden oppeuzelen
they would crimp
Subjunctive bijzin mood
oppeuzele
I crimp
oppeuzele
you crimp
oppeuzele
he/she/it crimp
oppeuzele
we crimp
oppeuzele
you all crimp
oppeuzele
they crimp
Du
Ihr
Imperative mood
peuzel op
crimp
peuzelt op
crimp

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afpeuzelen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

openvliegen
open fly
opknippen
chop up
opkramen
do
opkruipen
ruck up
oplaten
do
opleveren
revive
opontbieden
do
oppersen
crimp
oppiepen
do
oprichten
run up

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'crimp':

None found.
Learning languages?