Opgebruiken (to use up) conjugation

Dutch
11 examples

Conjugation of opgebruiken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
gebruik op
I use up
gebruikt op
you use up
gebruikt op
he/she/it uses up
gebruiken op
we use up
gebruiken op
you all use up
gebruiken op
they use up
Present perfect tense
heb opgebruikt
I have used up
hebt opgebruikt
you have used up
heeft opgebruikt
he/she/it has used up
hebben opgebruikt
we have used up
hebben opgebruikt
you all have used up
hebben opgebruikt
they have used up
Past tense
gebruikte op
I used up
gebruikte op
you used up
gebruikte op
he/she/it used up
gebruikten op
we used up
gebruikten op
you all used up
gebruikten op
they used up
Future tense
zal opgebruiken
I will use up
zult opgebruiken
you will use up
zal opgebruiken
he/she/it will use up
zullen opgebruiken
we will use up
zullen opgebruiken
you all will use up
zullen opgebruiken
they will use up
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou opgebruiken
I would use up
zou opgebruiken
you would use up
zou opgebruiken
he/she/it would use up
zouden opgebruiken
we would use up
zouden opgebruiken
you all would use up
zouden opgebruiken
they would use up
Subjunctive mood
gebruike op
I use up
gebruike op
you use up
gebruike op
he/she/it use up
gebruike op
we use up
gebruike op
you all use up
gebruike op
they use up
Past perfect tense
had opgebruikt
I had used up
had opgebruikt
you had used up
had opgebruikt
he/she/it had used up
hadden opgebruikt
we had used up
hadden opgebruikt
you all had used up
hadden opgebruikt
they had used up
Future perf.
zal opgebruikt hebben
I will have used up
zal opgebruikt hebben
you will have used up
zal opgebruikt hebben
he/she/it will have used up
zullen opgebruikt hebben
we will have used up
zullen opgebruikt hebben
you all will have used up
zullen opgebruikt hebben
they will have used up
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou opgebruikt hebben
I would have used up
zou opgebruikt hebben
you would have used up
zou opgebruikt hebben
he/she/it would have used up
zouden opgebruikt hebben
we would have used up
zouden opgebruikt hebben
you all would have used up
zouden opgebruikt hebben
they would have used up
Present bijzin tense
opgebruik
I use up
opgebruikt
you use up
opgebruikt
he/she/it uses up
opgebruiken
we use up
opgebruiken
you all use up
opgebruiken
they use up
Past bijzin tense
opgebruikte
I used up
opgebruikte
you used up
opgebruikte
he/she/it used up
opgebruikten
we used up
opgebruikten
you all used up
opgebruikten
they used up
Future bijzin tense
zal opgebruiken
I will use up
zult opgebruiken
you will use up
zal opgebruiken
he/she/it will use up
zullen opgebruiken
we will use up
zullen opgebruiken
you all will use up
zullen opgebruiken
they will use up
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou opgebruiken
I would use up
zou opgebruiken
you would use up
zou opgebruiken
he/she/it would use up
zouden opgebruiken
we would use up
zouden opgebruiken
you all would use up
zouden opgebruiken
they would use up
Subjunctive bijzin mood
opgebruike
I use up
opgebruike
you use up
opgebruike
he/she/it use up
opgebruike
we use up
opgebruike
you all use up
opgebruike
they use up
Du
Ihr
Imperative mood
gebruik op
use up
gebruikt op
use up

Examples of opgebruiken

Example in DutchTranslation in English
- Echt? Je roept me op voor een klein vergrijp, omdat je in één keer al je gunsten wilde opgebruiken?And you called me in here for a class "B" misdemeanor because you wanted to use up all your favors in one fell swoop?
Als ze alle kracht opgebruiken, hoe kom jij dan thuis?Look, once they use up all the power, how are you gonna get home?
Dat heb ik misschien later nog nodig, ik wil mijn deel niet opgebruiken.I might need that sort of thing later- - I don't want to... use up my share. Right, right.
Ik denk dat ik niet alles van Canada te snel wil opgebruiken.I guess I don't want to use up all of Canada too soon.
Ik wil al je sjieke geflesde water niet opgebruiken.I don't want to use up all your fancy bottled water.
- Ze heeft al haar kledingbons opgebruikt.She used up all her clothing coupons.
Al je gunsten zijn opgebruikt.- Your favours are all used up.
Allemaal opgebruikt.All used up.
Als hij een aanval krijgt nadat ik de prednisone heb opgebruikt, zal hij sterven.If he has an episode after I have used up the prednisone, he'll die.
Als je opgebruikt bent, ben je niks meer. Niks.Then when you're all used up, you ain't gonna be nothin'.
Als ik het toiletpapier opgebruik, zet ik geen nieuwe rol.When I use up the toilet paper, I don't put on a new roll.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

ontvallen
unrig
opdienen
serve
openhalen
do
openleggen
open up
openvallen
fall open
opflikken
vamp up
opgaan
freshen
opgeilen
do
ophopen
pile up
opklappen
fold

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'use up':

None found.
Learning languages?