Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Negotiëren (to negotiate) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
negotieer
negotieert
negotieert
negotiëren
negotiëren
negotiëren
Present perfect tense
heb genegotieerd
hebt genegotieerd
heeft genegotieerd
hebben genegotieerd
hebben genegotieerd
hebben genegotieerd
Past tense
negotieerde
negotieerde
negotieerde
negotieerden
negotieerden
negotieerden
Future tense
zal negotiëren
zult negotiëren
zal negotiëren
zullen negotiëren
zullen negotiëren
zullen negotiëren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou negotiëren
zou negotiëren
zou negotiëren
zouden negotiëren
zouden negotiëren
zouden negotiëren
Subjunctive mood
negotiëre
negotiëre
negotiëre
negotiëre
negotiëre
negotiëre
Past perfect tense
had genegotieerd
had genegotieerd
had genegotieerd
hadden genegotieerd
hadden genegotieerd
hadden genegotieerd
Future perf.
zal genegotieerd hebben
zal genegotieerd hebben
zal genegotieerd hebben
zullen genegotieerd hebben
zullen genegotieerd hebben
zullen genegotieerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou genegotieerd hebben
zou genegotieerd hebben
zou genegotieerd hebben
zouden genegotieerd hebben
zouden genegotieerd hebben
zouden genegotieerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
negotieer
negotieert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'negotiate':

None found.