Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Mistrouwen (to distrust) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
mistrouw
mistrouwt
mistrouwt
mistrouwen
mistrouwen
mistrouwen
Present perfect tense
heb mistrouwd
hebt mistrouwd
heeft mistrouwd
hebben mistrouwd
hebben mistrouwd
hebben mistrouwd
Past tense
mistrouwde
mistrouwde
mistrouwde
mistrouwden
mistrouwden
mistrouwden
Future tense
zal mistrouwen
zult mistrouwen
zal mistrouwen
zullen mistrouwen
zullen mistrouwen
zullen mistrouwen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou mistrouwen
zou mistrouwen
zou mistrouwen
zouden mistrouwen
zouden mistrouwen
zouden mistrouwen
Subjunctive mood
mistrouwe
mistrouwe
mistrouwe
mistrouwe
mistrouwe
mistrouwe
Past perfect tense
had mistrouwd
had mistrouwd
had mistrouwd
hadden mistrouwd
hadden mistrouwd
hadden mistrouwd
Future perf.
zal mistrouwd hebben
zal mistrouwd hebben
zal mistrouwd hebben
zullen mistrouwd hebben
zullen mistrouwd hebben
zullen mistrouwd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou mistrouwd hebben
zou mistrouwd hebben
zou mistrouwd hebben
zouden mistrouwd hebben
zouden mistrouwd hebben
zouden mistrouwd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
mistrouw
mistrouwt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'distrust':

None found.