Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Miniseren (to minimize) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
miniseer
miniseert
miniseert
miniseren
miniseren
miniseren
Present perfect tense
heb geminiseerd
hebt geminiseerd
heeft geminiseerd
hebben geminiseerd
hebben geminiseerd
hebben geminiseerd
Past tense
miniseerde
miniseerde
miniseerde
miniseerden
miniseerden
miniseerden
Future tense
zal miniseren
zult miniseren
zal miniseren
zullen miniseren
zullen miniseren
zullen miniseren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou miniseren
zou miniseren
zou miniseren
zouden miniseren
zouden miniseren
zouden miniseren
Subjunctive mood
minisere
minisere
minisere
minisere
minisere
minisere
Past perfect tense
had geminiseerd
had geminiseerd
had geminiseerd
hadden geminiseerd
hadden geminiseerd
hadden geminiseerd
Future perf.
zal geminiseerd hebben
zal geminiseerd hebben
zal geminiseerd hebben
zullen geminiseerd hebben
zullen geminiseerd hebben
zullen geminiseerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geminiseerd hebben
zou geminiseerd hebben
zou geminiseerd hebben
zouden geminiseerd hebben
zouden geminiseerd hebben
zouden geminiseerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
miniseer
miniseert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

ioniseren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

maroderen
do
melen
do
metselen
lay bricks
meubileren
furnish
mieteren
do
mineraliseren
do
minimaliseren
minimize
minnekozen
make love
mishandelen
mistreat
missioneren
mission honor

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'minimize':

None found.