Meefietsen (to cycle along) conjugation

Dutch

Conjugation of meefietsen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
fiets mee
I cycle along
fietst mee
you cycle along
fietst mee
he/she/it cycles along
fietsen mee
we cycle along
fietsen mee
you all cycle along
fietsen mee
they cycle along
Present perfect tense
heb meegefietst
I have cycled along
hebt meegefietst
you have cycled along
heeft meegefietst
he/she/it has cycled along
hebben meegefietst
we have cycled along
hebben meegefietst
you all have cycled along
hebben meegefietst
they have cycled along
Past tense
fietste mee
I cycled along
fietste mee
you cycled along
fietste mee
he/she/it cycled along
fietsten mee
we cycled along
fietsten mee
you all cycled along
fietsten mee
they cycled along
Future tense
zal meefietsen
I will cycle along
zult meefietsen
you will cycle along
zal meefietsen
he/she/it will cycle along
zullen meefietsen
we will cycle along
zullen meefietsen
you all will cycle along
zullen meefietsen
they will cycle along
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou meefietsen
I would cycle along
zou meefietsen
you would cycle along
zou meefietsen
he/she/it would cycle along
zouden meefietsen
we would cycle along
zouden meefietsen
you all would cycle along
zouden meefietsen
they would cycle along
Subjunctive mood
fietse mee
I cycle along
fietse mee
you cycle along
fietse mee
he/she/it cycle along
fietse mee
we cycle along
fietse mee
you all cycle along
fietse mee
they cycle along
Past perfect tense
had meegefietst
I had cycled along
had meegefietst
you had cycled along
had meegefietst
he/she/it had cycled along
hadden meegefietst
we had cycled along
hadden meegefietst
you all had cycled along
hadden meegefietst
they had cycled along
Future perf.
zal meegefietst hebben
I will have cycled along
zal meegefietst hebben
you will have cycled along
zal meegefietst hebben
he/she/it will have cycled along
zullen meegefietst hebben
we will have cycled along
zullen meegefietst hebben
you all will have cycled along
zullen meegefietst hebben
they will have cycled along
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou meegefietst hebben
I would have cycled along
zou meegefietst hebben
you would have cycled along
zou meegefietst hebben
he/she/it would have cycled along
zouden meegefietst hebben
we would have cycled along
zouden meegefietst hebben
you all would have cycled along
zouden meegefietst hebben
they would have cycled along
Present bijzin tense
meefiets
I cycle along
meefietst
you cycle along
meefietst
he/she/it cycles along
meefietsen
we cycle along
meefietsen
you all cycle along
meefietsen
they cycle along
Past bijzin tense
meefietste
I cycled along
meefietste
you cycled along
meefietste
he/she/it cycled along
meefietsten
we cycled along
meefietsten
you all cycled along
meefietsten
they cycled along
Future bijzin tense
zal meefietsen
I will cycle along
zult meefietsen
you will cycle along
zal meefietsen
he/she/it will cycle along
zullen meefietsen
we will cycle along
zullen meefietsen
you all will cycle along
zullen meefietsen
they will cycle along
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou meefietsen
I would cycle along
zou meefietsen
you would cycle along
zou meefietsen
he/she/it would cycle along
zouden meefietsen
we would cycle along
zouden meefietsen
you all would cycle along
zouden meefietsen
they would cycle along
Subjunctive bijzin mood
meefietse
I cycle along
meefietse
you cycle along
meefietse
he/she/it cycle along
meefietse
we cycle along
meefietse
you all cycle along
meefietse
they cycle along
Du
Ihr
Imperative mood
fiets m
cycle along
fietst
cycle along

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

loswringen
wrench
marlen
marl
martelen
torture
mediëren
mediate
meedenken
help think
meedrinken
do
meefinancieren
do
meemaken
witness
meesteren
overpower
meevoeren
carry

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'cycle along':

None found.
Learning languages?