Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

liplezen

to lipread

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of liplezen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
lees lip
I lipread
leest lip
you lipread
leest lip
he/she/it lipreads
lezen lip
we lipread
lezen lip
you all lipread
lezen lip
they lipread
Present perfect tense
heb lipgelezen
I have lipread
hebt lipgelezen
you have lipread
heeft lipgelezen
he/she/it has lipread
hebben lipgelezen
we have lipread
hebben lipgelezen
you all have lipread
hebben lipgelezen
they have lipread
Past tense
las lip
I lipread
las lip
you lipread
las lip
he/she/it lipread
lazen lip
we lipread
lazen lip
you all lipread
lazen lip
they lipread
Future tense
zal liplezen
I will lipread
zult liplezen
you will lipread
zal liplezen
he/she/it will lipread
zullen liplezen
we will lipread
zullen liplezen
you all will lipread
zullen liplezen
they will lipread
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou liplezen
I would lipread
zou liplezen
you would lipread
zou liplezen
he/she/it would lipread
zouden liplezen
we would lipread
zouden liplezen
you all would lipread
zouden liplezen
they would lipread
Subjunctive mood
leze lip
I lipread
leze lip
you lipread
leze lip
he/she/it lipread
leze lip
we lipread
leze lip
you all lipread
leze lip
they lipread
Past perfect tense
had lipgelezen
I had lipread
had lipgelezen
you had lipread
had lipgelezen
he/she/it had lipread
hadden lipgelezen
we had lipread
hadden lipgelezen
you all had lipread
hadden lipgelezen
they had lipread
Future perf.
zal lipgelezen hebben
I will have lipread
zal lipgelezen hebben
you will have lipread
zal lipgelezen hebben
he/she/it will have lipread
zullen lipgelezen hebben
we will have lipread
zullen lipgelezen hebben
you all will have lipread
zullen lipgelezen hebben
they will have lipread
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou lipgelezen hebben
I would have lipread
zou lipgelezen hebben
you would have lipread
zou lipgelezen hebben
he/she/it would have lipread
zouden lipgelezen hebben
we would have lipread
zouden lipgelezen hebben
you all would have lipread
zouden lipgelezen hebben
they would have lipread
Present bijzin tense
liplees
I lipread
lipleest
you lipread
lipleest
he/she/it lipreads
liplezen
we lipread
liplezen
you all lipread
liplezen
they lipread
Past bijzin tense
liplas
I lipread
liplas
you lipread
liplas
he/she/it lipread
liplazen
we lipread
liplazen
you all lipread
liplazen
they lipread
Future bijzin tense
zal liplezen
I will lipread
zult liplezen
you will lipread
zal liplezen
he/she/it will lipread
zullen liplezen
we will lipread
zullen liplezen
you all will lipread
zullen liplezen
they will lipread
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou liplezen
I would lipread
zou liplezen
you would lipread
zou liplezen
he/she/it would lipread
zouden liplezen
we would lipread
zouden liplezen
you all would lipread
zouden liplezen
they would lipread
Subjunctive bijzin mood
lipleze
I lipread
lipleze
you lipread
lipleze
he/she/it lipread
lipleze
we lipread
lipleze
you all lipread
lipleze
they lipread
Du
Ihr
Imperative mood
lees lip
lipread
leest lip
lipread

Examples of liplezen

- Ik kan nog niet goed liplezen.

I haven't gotten lipreading down yet.

Further details about this page

LOCATION