Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Kruisjassen (to cross jackets) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kruisjas
kruisjast
kruisjast
kruisjassen
kruisjassen
kruisjassen
Present perfect tense
heb gekruisjast
hebt gekruisjast
heeft gekruisjast
hebben gekruisjast
hebben gekruisjast
hebben gekruisjast
Past tense
kruisjaste
kruisjaste
kruisjaste
kruisjasten
kruisjasten
kruisjasten
Future tense
zal kruisjassen
zult kruisjassen
zal kruisjassen
zullen kruisjassen
zullen kruisjassen
zullen kruisjassen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou kruisjassen
zou kruisjassen
zou kruisjassen
zouden kruisjassen
zouden kruisjassen
zouden kruisjassen
Subjunctive mood
kruisjasse
kruisjasse
kruisjasse
kruisjasse
kruisjasse
kruisjasse
Past perfect tense
had gekruisjast
had gekruisjast
had gekruisjast
hadden gekruisjast
hadden gekruisjast
hadden gekruisjast
Future perf.
zal gekruisjast hebben
zal gekruisjast hebben
zal gekruisjast hebben
zullen gekruisjast hebben
zullen gekruisjast hebben
zullen gekruisjast hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gekruisjast hebben
zou gekruisjast hebben
zou gekruisjast hebben
zouden gekruisjast hebben
zouden gekruisjast hebben
zouden gekruisjast hebben
Du
Ihr
Imperative mood
kruisjas
kruisjast

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'cross jackets':

None found.