Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Kissebissen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kissebis
kissebist
kissebist
kissebissen
kissebissen
kissebissen
Present perfect tense
heb gekissebist
hebt gekissebist
heeft gekissebist
hebben gekissebist
hebben gekissebist
hebben gekissebist
Past tense
kissebiste
kissebiste
kissebiste
kissebisten
kissebisten
kissebisten
Future tense
zal kissebissen
zult kissebissen
zal kissebissen
zullen kissebissen
zullen kissebissen
zullen kissebissen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou kissebissen
zou kissebissen
zou kissebissen
zouden kissebissen
zouden kissebissen
zouden kissebissen
Subjunctive mood
kissebisse
kissebisse
kissebisse
kissebisse
kissebisse
kissebisse
Past perfect tense
had gekissebist
had gekissebist
had gekissebist
hadden gekissebist
hadden gekissebist
hadden gekissebist
Future perf.
zal gekissebist hebben
zal gekissebist hebben
zal gekissebist hebben
zullen gekissebist hebben
zullen gekissebist hebben
zullen gekissebist hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gekissebist hebben
zou gekissebist hebben
zou gekissebist hebben
zouden gekissebist hebben
zouden gekissebist hebben
zouden gekissebist hebben
Du
Ihr
Imperative mood
kissebis
kissebist

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

keepen
do
kelderen
nosedive
kenschetsen
qualify
kickboksen
quibble
kielen
chick
kiemen
germinate
kikken
click
kiskassen
do
kissen
do
klaarkrijgen
get ready

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.