Insnoeren (to incise) conjugation

Dutch

Conjugation of insnoeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
snoer in
I incise
snoert in
you incise
snoert in
he/she/it incises
snoeren in
we incise
snoeren in
you all incise
snoeren in
they incise
Present perfect tense
heb ingesnoerd
I have incised
hebt ingesnoerd
you have incised
heeft ingesnoerd
he/she/it has incised
hebben ingesnoerd
we have incised
hebben ingesnoerd
you all have incised
hebben ingesnoerd
they have incised
Past tense
snoerde in
I incised
snoerde in
you incised
snoerde in
he/she/it incised
snoerden in
we incised
snoerden in
you all incised
snoerden in
they incised
Future tense
zal insnoeren
I will incise
zult insnoeren
you will incise
zal insnoeren
he/she/it will incise
zullen insnoeren
we will incise
zullen insnoeren
you all will incise
zullen insnoeren
they will incise
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou insnoeren
I would incise
zou insnoeren
you would incise
zou insnoeren
he/she/it would incise
zouden insnoeren
we would incise
zouden insnoeren
you all would incise
zouden insnoeren
they would incise
Subjunctive mood
snoere in
I incise
snoere in
you incise
snoere in
he/she/it incise
snoere in
we incise
snoere in
you all incise
snoere in
they incise
Past perfect tense
had ingesnoerd
I had incised
had ingesnoerd
you had incised
had ingesnoerd
he/she/it had incised
hadden ingesnoerd
we had incised
hadden ingesnoerd
you all had incised
hadden ingesnoerd
they had incised
Future perf.
zal ingesnoerd hebben
I will have incised
zal ingesnoerd hebben
you will have incised
zal ingesnoerd hebben
he/she/it will have incised
zullen ingesnoerd hebben
we will have incised
zullen ingesnoerd hebben
you all will have incised
zullen ingesnoerd hebben
they will have incised
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou ingesnoerd hebben
I would have incised
zou ingesnoerd hebben
you would have incised
zou ingesnoerd hebben
he/she/it would have incised
zouden ingesnoerd hebben
we would have incised
zouden ingesnoerd hebben
you all would have incised
zouden ingesnoerd hebben
they would have incised
Present bijzin tense
insnoer
I incise
insnoert
you incise
insnoert
he/she/it incises
insnoeren
we incise
insnoeren
you all incise
insnoeren
they incise
Past bijzin tense
insnoerde
I incised
insnoerde
you incised
insnoerde
he/she/it incised
insnoerden
we incised
insnoerden
you all incised
insnoerden
they incised
Future bijzin tense
zal insnoeren
I will incise
zult insnoeren
you will incise
zal insnoeren
he/she/it will incise
zullen insnoeren
we will incise
zullen insnoeren
you all will incise
zullen insnoeren
they will incise
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou insnoeren
I would incise
zou insnoeren
you would incise
zou insnoeren
he/she/it would incise
zouden insnoeren
we would incise
zouden insnoeren
you all would incise
zouden insnoeren
they would incise
Subjunctive bijzin mood
insnoere
I incise
insnoere
you incise
insnoere
he/she/it incise
insnoere
we incise
insnoere
you all incise
insnoere
they incise
Du
Ihr
Imperative mood
snoer in
incise
snoert in
incise

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afsnoeren
cream
omsnoeren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

inmijnen
do
inroepen
invoke
inschakelen
switch
inschrijven
register
inslurpen
do
insnijden
incise
insnuiven
sniff
inspitten
do
inspuiten
inject
instinken
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'incise':

None found.
Learning languages?