Inoculeren (to inoculate) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of inoculeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
inoculeer
I inoculate
inoculeert
you inoculate
inoculeert
he/she/it inoculates
inoculeren
we inoculate
inoculeren
you all inoculate
inoculeren
they inoculate
Present perfect tense
heb geïnoculeerd
I have inoculated
hebt geïnoculeerd
you have inoculated
heeft geïnoculeerd
he/she/it has inoculated
hebben geïnoculeerd
we have inoculated
hebben geïnoculeerd
you all have inoculated
hebben geïnoculeerd
they have inoculated
Past tense
inoculeerde
I inoculated
inoculeerde
you inoculated
inoculeerde
he/she/it inoculated
inoculeerden
we inoculated
inoculeerden
you all inoculated
inoculeerden
they inoculated
Future tense
zal inoculeren
I will inoculate
zult inoculeren
you will inoculate
zal inoculeren
he/she/it will inoculate
zullen inoculeren
we will inoculate
zullen inoculeren
you all will inoculate
zullen inoculeren
they will inoculate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou inoculeren
I would inoculate
zou inoculeren
you would inoculate
zou inoculeren
he/she/it would inoculate
zouden inoculeren
we would inoculate
zouden inoculeren
you all would inoculate
zouden inoculeren
they would inoculate
Subjunctive mood
inoculere
I inoculate
inoculere
you inoculate
inoculere
he/she/it inoculate
inoculere
we inoculate
inoculere
you all inoculate
inoculere
they inoculate
Past perfect tense
had geïnoculeerd
I had inoculated
had geïnoculeerd
you had inoculated
had geïnoculeerd
he/she/it had inoculated
hadden geïnoculeerd
we had inoculated
hadden geïnoculeerd
you all had inoculated
hadden geïnoculeerd
they had inoculated
Future perf.
zal geïnoculeerd hebben
I will have inoculated
zal geïnoculeerd hebben
you will have inoculated
zal geïnoculeerd hebben
he/she/it will have inoculated
zullen geïnoculeerd hebben
we will have inoculated
zullen geïnoculeerd hebben
you all will have inoculated
zullen geïnoculeerd hebben
they will have inoculated
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geïnoculeerd hebben
I would have inoculated
zou geïnoculeerd hebben
you would have inoculated
zou geïnoculeerd hebben
he/she/it would have inoculated
zouden geïnoculeerd hebben
we would have inoculated
zouden geïnoculeerd hebben
you all would have inoculated
zouden geïnoculeerd hebben
they would have inoculated
Du
Ihr
Imperative mood
inoculeer
inoculate
inoculeert
inoculate

Examples of inoculeren

Example in DutchTranslation in English
Als de Chinezen dan alsnog een kopie in handen krijgen Kunnen wij het doel inoculeren.So even if the Chinese obtain another copy, we can inoculate its target.
Kom op, bende, laten we iedereen inoculeren, en Manhatten weer in zijn juist gat proppen.Come on, gang, let's go inoculate everyone and cram Manhattan back into its rightful hole.
Ik bedoel, mensen worden geïnoculeerd met echte medicijnen. Geen slechte zaak, maar wat we terug krijgen...I mean, people are getting inoculated with real medicine, never a bad thing, but what we get in return...

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'inoculate':

None found.
Learning languages?