Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Incideren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
incideer
incideert
incideert
incideren
incideren
incideren
Present perfect tense
heb geïncideerd
hebt geïncideerd
heeft geïncideerd
hebben geïncideerd
hebben geïncideerd
hebben geïncideerd
Past tense
incideerde
incideerde
incideerde
incideerden
incideerden
incideerden
Future tense
zal incideren
zult incideren
zal incideren
zullen incideren
zullen incideren
zullen incideren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou incideren
zou incideren
zou incideren
zouden incideren
zouden incideren
zouden incideren
Subjunctive mood
incidere
incidere
incidere
incidere
incidere
incidere
Past perfect tense
had geïncideerd
had geïncideerd
had geïncideerd
hadden geïncideerd
hadden geïncideerd
hadden geïncideerd
Future perf.
zal geïncideerd hebben
zal geïncideerd hebben
zal geïncideerd hebben
zullen geïncideerd hebben
zullen geïncideerd hebben
zullen geïncideerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geïncideerd hebben
zou geïncideerd hebben
zou geïncideerd hebben
zouden geïncideerd hebben
zouden geïncideerd hebben
zouden geïncideerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
incideer
incideert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

decideren
decide
inkaderen
do
inunderen
flood

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

ijshockeyen
do
ijzelen
do
implementeren
implant
impregneren
import
inboeken
check in
inbuigen
bend inwards
inchecken
check in
inclineren
do
indekken
hedge
indoctrineren
indoctrinate

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.