Immigreren (to immigrate) conjugation

Dutch
18 examples

Conjugation of immigreren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
immigreer
I immigrate
immigreert
you immigrate
immigreert
he/she/it immigrates
immigreren
we immigrate
immigreren
you all immigrate
immigreren
they immigrate
Present perfect tense
ben geïmmigreerd
I have immigrated
bent geïmmigreerd
you have immigrated
is geïmmigreerd
he/she/it has immigrated
zijn geïmmigreerd
we have immigrated
zijn geïmmigreerd
you all have immigrated
zijn geïmmigreerd
they have immigrated
Past tense
immigreerde
I immigrated
immigreerde
you immigrated
immigreerde
he/she/it immigrated
immigreerden
we immigrated
immigreerden
you all immigrated
immigreerden
they immigrated
Future tense
zal immigreren
I will immigrate
zult immigreren
you will immigrate
zal immigreren
he/she/it will immigrate
zullen immigreren
we will immigrate
zullen immigreren
you all will immigrate
zullen immigreren
they will immigrate
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou immigreren
I would immigrate
zou immigreren
you would immigrate
zou immigreren
he/she/it would immigrate
zouden immigreren
we would immigrate
zouden immigreren
you all would immigrate
zouden immigreren
they would immigrate
Subjunctive mood
immigrere
I immigrate
immigrere
you immigrate
immigrere
he/she/it immigrate
immigrere
we immigrate
immigrere
you all immigrate
immigrere
they immigrate
Past perfect tense
was geïmmigreerd
I had immigrated
was geïmmigreerd
you had immigrated
was geïmmigreerd
he/she/it had immigrated
waren geïmmigreerd
we had immigrated
waren geïmmigreerd
you all had immigrated
waren geïmmigreerd
they had immigrated
Future perf.
zal geïmmigreerd zijn
I will have immigrated
zal geïmmigreerd zijn
you will have immigrated
zal geïmmigreerd zijn
he/she/it will have immigrated
zullen geïmmigreerd zijn
we will have immigrated
zullen geïmmigreerd zijn
you all will have immigrated
zullen geïmmigreerd zijn
they will have immigrated
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geïmmigreerd zijn
I would have immigrated
zou geïmmigreerd zijn
you would have immigrated
zou geïmmigreerd zijn
he/she/it would have immigrated
zouden geïmmigreerd zijn
we would have immigrated
zouden geïmmigreerd zijn
you all would have immigrated
zouden geïmmigreerd zijn
they would have immigrated
Du
Ihr
Imperative mood
immigreer
immigrate
immigreert
immigrate

Examples of immigreren

Example in DutchTranslation in English
Hij kan terug naar India, naar een ander land immigreren... of op volle zee ronddwalen als staatloos piraat.He could return to India, immigrate to another country willing to accept him or wander the high seas as a stateless pirate.
Nu wil hij naar dit land immigreren.Now he wants to immigrate to this country.
Hij immigreert van Egypte naar Chicago op zijn 15de met zijn moeder.He immigrates to Chicago from Egypt when he's 15, with his mother.
40, geen familie, recent geïmmigreerd vanuit Kroatië... werkte voor de Greater New York Custodial Services.40, no family, recently immigrated from Croatia, worked for Greater New York Custodial Services.
De FBI heeft de ouders ondervraagd, die 30 jaar geleden geïmmigreerd zijn vanuit Jemen.Field agency interviewed the parents, immigrated from Yemen 30 years ago.
Deze wolven werden niet geïntroduceerd, ze waren geïmmigreerd uit Canada.These wolves were not introduced, they had immigrated from Canada.
Duitse moeder, in de jaren 50 geïmmigreerd.German mother, probably immigrated to this country in the fifties.
Haar familie was geïmmigreerd naar Londen vanuit Ierland en ze was erg trots op haar Ierse afkomst.Her family had immigrated to London from Ireland and she was very proud of her Irish heritage.
Geboren in Syrië, immigreerde twaalf jaar geleden. Betaalt belasting en heeft geen strafblad.Born in Syria, immigrated 12 years ago, owns the auto shop, pays his taxes and has no criminal record.
Hij immigreerde en vond zijn plaats in de stad... klom zijn weg omhoog naar de top. Niet de top, bijna de top.He immigrated and found his place in the city, climbed his way to the top.
Hij immigreerde hier tien jaar geleden, vlak achter de moorden.He immigrated to this country 10 years ago, just after the murders.
Hij immigreerde vijf jaar geleden naar hier.He immigrated to this country five years ago.
In Brighton Beach, bracht de gemeenschap hun bedenkingen over de politie met zich mee, toen ze immigreerde vanuit de Sovjet Unie.In Brighton Beach, Baker, the community brought their suspicions of the police with them, when they immigrated from the Soviet Union.
Lai Di en haar man Bao immigreerden vanuit Beijing... en hoopten een nieuw restaurant te openen.Lai Di and her husband, Bao, immigrated from Beijing with the hope of opening their own restaurant.
Mijn ouders immigreerden vanuit Zuid Korea na de Koreaanse Oorlog, maar ik ben een Amerikaans staatsburger.My parents immigrated from South Korea at the end of the Korean War, but I'm an American citizen.
Ming en Jun Lee,immigreerden naar hier in februari 1979, met hun dochter Jane.Ming and jun lee immigrated here In February of 1979 with their daughter jane.
Omdat m'n ouders officieel immigreerden... zou ik meer moeten meeleven met iemand die hier illegaal is?Because my parents immigrated legally, You thought I'd be more sympathetic To someone who immigrated here illegally?
We immigreerden naar Chicago toen ik zeven was.We came to this country when I was seven. We immigrated to Chicago.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

remigreren
remigrate

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

hoesten
cough
idealiseren
idealize
idoliseren
idolize
ijveren
strive
imkeren
do
immatriculeren
do
immobiliseren
immobilize
immuniseren
immunize
inbuigen
bend inwards
inbusselen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'immigrate':

None found.
Learning languages?