Huishouden (to do) conjugation

Dutch
7 examples

Conjugation of huishouden

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
hou huis
I do
houdt huis
you do
houdt huis
he/she/it does
houden huis
we do
houden huis
you all do
houden huis
they do
Present perfect tense
heb huisgehouden
I have done
hebt huisgehouden
you have done
heeft huisgehouden
he/she/it has done
hebben huisgehouden
we have done
hebben huisgehouden
you all have done
hebben huisgehouden
they have done
Past tense
hield huis
I did
hield huis
you did
hield huis
he/she/it did
hielden huis
we did
hielden huis
you all did
hielden huis
they did
Future tense
zal huishouden
I will do
zult huishouden
you will do
zal huishouden
he/she/it will do
zullen huishouden
we will do
zullen huishouden
you all will do
zullen huishouden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou huishouden
I would do
zou huishouden
you would do
zou huishouden
he/she/it would do
zouden huishouden
we would do
zouden huishouden
you all would do
zouden huishouden
they would do
Subjunctive mood
houde huis
I do
houde huis
you do
houde huis
he/she/it do
houde huis
we do
houde huis
you all do
houde huis
they do
Past perfect tense
had huisgehouden
I had done
had huisgehouden
you had done
had huisgehouden
he/she/it had done
hadden huisgehouden
we had done
hadden huisgehouden
you all had done
hadden huisgehouden
they had done
Future perf.
zal huisgehouden hebben
I will have done
zal huisgehouden hebben
you will have done
zal huisgehouden hebben
he/she/it will have done
zullen huisgehouden hebben
we will have done
zullen huisgehouden hebben
you all will have done
zullen huisgehouden hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou huisgehouden hebben
I would have done
zou huisgehouden hebben
you would have done
zou huisgehouden hebben
he/she/it would have done
zouden huisgehouden hebben
we would have done
zouden huisgehouden hebben
you all would have done
zouden huisgehouden hebben
they would have done
Present bijzin tense
huishou
I do
huishoudt
you do
huishoudt
he/she/it does
huishouden
we do
huishouden
you all do
huishouden
they do
Past bijzin tense
huishield
I did
huishield
you did
huishield
he/she/it did
huishielden
we did
huishielden
you all did
huishielden
they did
Future bijzin tense
zal huishouden
I will do
zult huishouden
you will do
zal huishouden
he/she/it will do
zullen huishouden
we will do
zullen huishouden
you all will do
zullen huishouden
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou huishouden
I would do
zou huishouden
you would do
zou huishouden
he/she/it would do
zouden huishouden
we would do
zouden huishouden
you all would do
zouden huishouden
they would do
Subjunctive bijzin mood
huishoude
I do
huishoude
you do
huishoude
he/she/it do
huishoude
we do
huishoude
you all do
huishoude
they do
Du
Ihr
Imperative mood
hou huis
do
houdt huis
do

Examples of huishouden

Example in DutchTranslation in English
'En als hij dat doet dan zal het Robertson huishouden weer 'n grote gelukkige familie zijn."And when he does, "the Robertson household is going to be one big happy family again.
- Hoe noem je huishouden anders?- Well, what else do you call house jobs?
- Ik doe het huishouden wel.-Why don't I take over the housework?
- Nu kan Sophia nog erger huishouden.Yeah, and now, Sophia will get to do much worse with it.
- We kunnen hier elke week huishouden.- We should come down here once a week and clean house.
Als we die lijst in handen hebben... brengen we de vrijheidsstrijders... en de provisorische regering in Shanghai... die ook buiten Mantsjoerije schandalig huishoudt... een forse slag toe. Ze zijn zo goed als uitgeschakeld. Ze moeten zich terugtrekken.The moment we get that list, the freedom fighters and the Shanghai provisional government that have been expanding their activities down from Manchuria will take a tremendous hit and be forced to retreat.
Is dit waarom je een huishoudster aannam, zodat zij kan kijken hoe jij huishoudt?Is this why you hired a housekeeper, to watch you do housework?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

thuishouden
take home

Random

herinvesteren
reinvest
herkauwen
chew the cud
herzeggen
do
hongerlijden
be hungry
hooien
do
huilen
cry
huisvesten
house
hurken
hire
hydrateren
hydrate
ijsdansen
ice dancing

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?