Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Hassebassen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
hassebas
hassebast
hassebast
hassebassen
hassebassen
hassebassen
Present perfect tense
heb gehassebast
hebt gehassebast
heeft gehassebast
hebben gehassebast
hebben gehassebast
hebben gehassebast
Past tense
hassebaste
hassebaste
hassebaste
hassebasten
hassebasten
hassebasten
Future tense
zal hassebassen
zult hassebassen
zal hassebassen
zullen hassebassen
zullen hassebassen
zullen hassebassen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou hassebassen
zou hassebassen
zou hassebassen
zouden hassebassen
zouden hassebassen
zouden hassebassen
Subjunctive mood
hassebasse
hassebasse
hassebasse
hassebasse
hassebasse
hassebasse
Past perfect tense
had gehassebast
had gehassebast
had gehassebast
hadden gehassebast
hadden gehassebast
hadden gehassebast
Future perf.
zal gehassebast hebben
zal gehassebast hebben
zal gehassebast hebben
zullen gehassebast hebben
zullen gehassebast hebben
zullen gehassebast hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gehassebast hebben
zou gehassebast hebben
zou gehassebast hebben
zouden gehassebast hebben
zouden gehassebast hebben
zouden gehassebast hebben
Du
Ihr
Imperative mood
hassebas
hassebast

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

gedragen
behave
halteren
do
halveren
bisect
hamsteren
hoard
handicappen
penalize
haren
do
haspelen
reel
haten
hate
heffen
lift
helpen
help

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.