Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Hannesen (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
hannes
hannest
hannest
hannesen
hannesen
hannesen
Present perfect tense
heb gehannest
hebt gehannest
heeft gehannest
hebben gehannest
hebben gehannest
hebben gehannest
Past tense
hanneste
hanneste
hanneste
hannesten
hannesten
hannesten
Future tense
zal hannesen
zult hannesen
zal hannesen
zullen hannesen
zullen hannesen
zullen hannesen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou hannesen
zou hannesen
zou hannesen
zouden hannesen
zouden hannesen
zouden hannesen
Subjunctive mood
hannese
hannese
hannese
hannese
hannese
hannese
Past perfect tense
had gehannest
had gehannest
had gehannest
hadden gehannest
hadden gehannest
hadden gehannest
Future perf.
zal gehannest hebben
zal gehannest hebben
zal gehannest hebben
zullen gehannest hebben
zullen gehannest hebben
zullen gehannest hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gehannest hebben
zou gehannest hebben
zou gehannest hebben
zouden gehannest hebben
zouden gehannest hebben
zouden gehannest hebben
Du
Ihr
Imperative mood
hannes
hannest

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

garen
yarn
grootbrengen
base
grossieren
do
guillotineren
guillotine
gunnen
adjudge
handgiften
hand gifts
hangen
droop
hanteren
handle
hechten
heal
heenlopen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.