Generaliseren (to generalize) conjugation

Dutch
7 examples

Conjugation of generaliseren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
generaliseer
I generalize
generaliseert
you generalize
generaliseert
he/she/it generalizes
generaliseren
we generalize
generaliseren
you all generalize
generaliseren
they generalize
Present perfect tense
heb gegeneraliseerd
I have generalized
hebt gegeneraliseerd
you have generalized
heeft gegeneraliseerd
he/she/it has generalized
hebben gegeneraliseerd
we have generalized
hebben gegeneraliseerd
you all have generalized
hebben gegeneraliseerd
they have generalized
Past tense
generaliseerde
I generalized
generaliseerde
you generalized
generaliseerde
he/she/it generalized
generaliseerden
we generalized
generaliseerden
you all generalized
generaliseerden
they generalized
Future tense
zal generaliseren
I will generalize
zult generaliseren
you will generalize
zal generaliseren
he/she/it will generalize
zullen generaliseren
we will generalize
zullen generaliseren
you all will generalize
zullen generaliseren
they will generalize
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou generaliseren
I would generalize
zou generaliseren
you would generalize
zou generaliseren
he/she/it would generalize
zouden generaliseren
we would generalize
zouden generaliseren
you all would generalize
zouden generaliseren
they would generalize
Subjunctive mood
generalisere
I generalize
generalisere
you generalize
generalisere
he/she/it generalize
generalisere
we generalize
generalisere
you all generalize
generalisere
they generalize
Past perfect tense
had gegeneraliseerd
I had generalized
had gegeneraliseerd
you had generalized
had gegeneraliseerd
he/she/it had generalized
hadden gegeneraliseerd
we had generalized
hadden gegeneraliseerd
you all had generalized
hadden gegeneraliseerd
they had generalized
Future perf.
zal gegeneraliseerd hebben
I will have generalized
zal gegeneraliseerd hebben
you will have generalized
zal gegeneraliseerd hebben
he/she/it will have generalized
zullen gegeneraliseerd hebben
we will have generalized
zullen gegeneraliseerd hebben
you all will have generalized
zullen gegeneraliseerd hebben
they will have generalized
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gegeneraliseerd hebben
I would have generalized
zou gegeneraliseerd hebben
you would have generalized
zou gegeneraliseerd hebben
he/she/it would have generalized
zouden gegeneraliseerd hebben
we would have generalized
zouden gegeneraliseerd hebben
you all would have generalized
zouden gegeneraliseerd hebben
they would have generalized
Du
Ihr
Imperative mood
generaliseer
generalize
generaliseert
generalize

Examples of generaliseren

Example in DutchTranslation in English
Als je het zou generaliseren is de Kerk van het Westen die van het lijden en de Kerk van het Oosten die van het geluk.If you generalize, you could say that the Western Church is the Church of Suffering, and the Eastern Church is the Church of Happiness.
Dus we moeten niet generaliseren over elkaar.So we shouldn't generalize about each other.
Ik dacht dat psychologen proberen om niet te generaliseren.I thought that psychologists tried not to generalize.
Ik denk dat we niet kunnen generaliseren.I think we can't generalize.
Je kunt niet generaliseren.- You can't generalize all women in general. - This is your fault.
Het kan meer gegeneraliseerd zijn.It could be more generalized. In what way?
Erica, leidt aan een generaliseerde spasme.Erica suffered a generalized seizure.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

mineraliseren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

galonneren
braid honor
gelijkliggen
flush
gelijklopen
run parallel
geloven
believe
genaken
congratulate
generen
feel embarrassed
genereren
generalize
geschieden
happen
gewagen
allude
gipsen
plaster

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'generalize':

None found.
Learning languages?