Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Generaliseren (to generalize) conjugation

Dutch
7 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
generaliseer
generaliseert
generaliseert
generaliseren
generaliseren
generaliseren
Present perfect tense
heb gegeneraliseerd
hebt gegeneraliseerd
heeft gegeneraliseerd
hebben gegeneraliseerd
hebben gegeneraliseerd
hebben gegeneraliseerd
Past tense
generaliseerde
generaliseerde
generaliseerde
generaliseerden
generaliseerden
generaliseerden
Future tense
zal generaliseren
zult generaliseren
zal generaliseren
zullen generaliseren
zullen generaliseren
zullen generaliseren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou generaliseren
zou generaliseren
zou generaliseren
zouden generaliseren
zouden generaliseren
zouden generaliseren
Subjunctive mood
generalisere
generalisere
generalisere
generalisere
generalisere
generalisere
Past perfect tense
had gegeneraliseerd
had gegeneraliseerd
had gegeneraliseerd
hadden gegeneraliseerd
hadden gegeneraliseerd
hadden gegeneraliseerd
Future perf.
zal gegeneraliseerd hebben
zal gegeneraliseerd hebben
zal gegeneraliseerd hebben
zullen gegeneraliseerd hebben
zullen gegeneraliseerd hebben
zullen gegeneraliseerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gegeneraliseerd hebben
zou gegeneraliseerd hebben
zou gegeneraliseerd hebben
zouden gegeneraliseerd hebben
zouden gegeneraliseerd hebben
zouden gegeneraliseerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
generaliseer
generaliseert

Examples of generaliseren

Example in DutchTranslation in English
Als je het zou generaliseren is de Kerk van het Westen die van het lijden en de Kerk van het Oosten die van het geluk.If you generalize, you could say that the Western Church is the Church of Suffering, and the Eastern Church is the Church of Happiness.
Dus we moeten niet generaliseren over elkaar.So we shouldn't generalize about each other.
Ik dacht dat psychologen proberen om niet te generaliseren.I thought that psychologists tried not to generalize.
Ik denk dat we niet kunnen generaliseren.I think we can't generalize.
Je kunt niet generaliseren.- You can't generalize all women in general. - This is your fault.
Het kan meer gegeneraliseerd zijn.It could be more generalized. In what way?
Erica, leidt aan een generaliseerde spasme.Erica suffered a generalized seizure.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

mineraliseren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

galonneren
braid honor
gelijkliggen
flush
gelijklopen
run parallel
geloven
believe
genaken
congratulate
generen
feel embarrassed
genereren
generalize
geschieden
happen
gewagen
allude
gipsen
plaster

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'generalize':

None found.