Gelijkmaken (to equalize) conjugation

Dutch

Conjugation of gelijkmaken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
maak gelijk
I equalize
maakt gelijk
you equalize
maakt gelijk
he/she/it equalizes
maken gelijk
we equalize
maken gelijk
you all equalize
maken gelijk
they equalize
Present perfect tense
heb gelijkgemaakt
I have equalized
hebt gelijkgemaakt
you have equalized
heeft gelijkgemaakt
he/she/it has equalized
hebben gelijkgemaakt
we have equalized
hebben gelijkgemaakt
you all have equalized
hebben gelijkgemaakt
they have equalized
Past tense
maakte gelijk
I equalized
maakte gelijk
you equalized
maakte gelijk
he/she/it equalized
maakten gelijk
we equalized
maakten gelijk
you all equalized
maakten gelijk
they equalized
Future tense
zal gelijkmaken
I will equalize
zult gelijkmaken
you will equalize
zal gelijkmaken
he/she/it will equalize
zullen gelijkmaken
we will equalize
zullen gelijkmaken
you all will equalize
zullen gelijkmaken
they will equalize
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou gelijkmaken
I would equalize
zou gelijkmaken
you would equalize
zou gelijkmaken
he/she/it would equalize
zouden gelijkmaken
we would equalize
zouden gelijkmaken
you all would equalize
zouden gelijkmaken
they would equalize
Subjunctive mood
make gelijk
I equalize
make gelijk
you equalize
make gelijk
he/she/it equalize
make gelijk
we equalize
make gelijk
you all equalize
make gelijk
they equalize
Past perfect tense
had gelijkgemaakt
I had equalized
had gelijkgemaakt
you had equalized
had gelijkgemaakt
he/she/it had equalized
hadden gelijkgemaakt
we had equalized
hadden gelijkgemaakt
you all had equalized
hadden gelijkgemaakt
they had equalized
Future perf.
zal gelijkgemaakt hebben
I will have equalized
zal gelijkgemaakt hebben
you will have equalized
zal gelijkgemaakt hebben
he/she/it will have equalized
zullen gelijkgemaakt hebben
we will have equalized
zullen gelijkgemaakt hebben
you all will have equalized
zullen gelijkgemaakt hebben
they will have equalized
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gelijkgemaakt hebben
I would have equalized
zou gelijkgemaakt hebben
you would have equalized
zou gelijkgemaakt hebben
he/she/it would have equalized
zouden gelijkgemaakt hebben
we would have equalized
zouden gelijkgemaakt hebben
you all would have equalized
zouden gelijkgemaakt hebben
they would have equalized
Present bijzin tense
gelijkmaak
I equalize
gelijkmaakt
you equalize
gelijkmaakt
he/she/it equalizes
gelijkmaken
we equalize
gelijkmaken
you all equalize
gelijkmaken
they equalize
Past bijzin tense
gelijkmaakte
I equalized
gelijkmaakte
you equalized
gelijkmaakte
he/she/it equalized
gelijkmaakten
we equalized
gelijkmaakten
you all equalized
gelijkmaakten
they equalized
Future bijzin tense
zal gelijkmaken
I will equalize
zult gelijkmaken
you will equalize
zal gelijkmaken
he/she/it will equalize
zullen gelijkmaken
we will equalize
zullen gelijkmaken
you all will equalize
zullen gelijkmaken
they will equalize
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou gelijkmaken
I would equalize
zou gelijkmaken
you would equalize
zou gelijkmaken
he/she/it would equalize
zouden gelijkmaken
we would equalize
zouden gelijkmaken
you all would equalize
zouden gelijkmaken
they would equalize
Subjunctive bijzin mood
gelijkmake
I equalize
gelijkmake
you equalize
gelijkmake
he/she/it equalize
gelijkmake
we equalize
gelijkmake
you all equalize
gelijkmake
they equalize
Du
Ihr
Imperative mood
maak gelijk
equalize
maakt gelijk
equalize

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

filtreren
filter
foerageren
do
fraseren
frank
fronsen
frown
gapen
yawn
gaufreren
emboss
gelijklopen
run parallel
gelijkrichten
equalize
gevangenzitten
be imprisoned
gewennen
allude

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'equalize':

None found.
Learning languages?