Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

gaarkoken

to boil

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of gaarkoken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kook gaar
I boil
kookt gaar
you boil
kookt gaar
he/she/it boils
koken gaar
we boil
koken gaar
you all boil
koken gaar
they boil
Present perfect tense
heb gaargekookt
I have boiled
hebt gaargekookt
you have boiled
heeft gaargekookt
he/she/it has boiled
hebben gaargekookt
we have boiled
hebben gaargekookt
you all have boiled
hebben gaargekookt
they have boiled
Past tense
kookte gaar
I boiled
kookte gaar
you boiled
kookte gaar
he/she/it boiled
kookten gaar
we boiled
kookten gaar
you all boiled
kookten gaar
they boiled
Future tense
zal gaarkoken
I will boil
zult gaarkoken
you will boil
zal gaarkoken
he/she/it will boil
zullen gaarkoken
we will boil
zullen gaarkoken
you all will boil
zullen gaarkoken
they will boil
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou gaarkoken
I would boil
zou gaarkoken
you would boil
zou gaarkoken
he/she/it would boil
zouden gaarkoken
we would boil
zouden gaarkoken
you all would boil
zouden gaarkoken
they would boil
Subjunctive mood
koke gaar
I boil
koke gaar
you boil
koke gaar
he/she/it boil
koke gaar
we boil
koke gaar
you all boil
koke gaar
they boil
Past perfect tense
had gaargekookt
I had boiled
had gaargekookt
you had boiled
had gaargekookt
he/she/it had boiled
hadden gaargekookt
we had boiled
hadden gaargekookt
you all had boiled
hadden gaargekookt
they had boiled
Future perf.
zal gaargekookt hebben
I will have boiled
zal gaargekookt hebben
you will have boiled
zal gaargekookt hebben
he/she/it will have boiled
zullen gaargekookt hebben
we will have boiled
zullen gaargekookt hebben
you all will have boiled
zullen gaargekookt hebben
they will have boiled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gaargekookt hebben
I would have boiled
zou gaargekookt hebben
you would have boiled
zou gaargekookt hebben
he/she/it would have boiled
zouden gaargekookt hebben
we would have boiled
zouden gaargekookt hebben
you all would have boiled
zouden gaargekookt hebben
they would have boiled
Present bijzin tense
gaarkook
I boil
gaarkookt
you boil
gaarkookt
he/she/it boils
gaarkoken
we boil
gaarkoken
you all boil
gaarkoken
they boil
Past bijzin tense
gaarkookte
I boiled
gaarkookte
you boiled
gaarkookte
he/she/it boiled
gaarkookten
we boiled
gaarkookten
you all boiled
gaarkookten
they boiled
Future bijzin tense
zal gaarkoken
I will boil
zult gaarkoken
you will boil
zal gaarkoken
he/she/it will boil
zullen gaarkoken
we will boil
zullen gaarkoken
you all will boil
zullen gaarkoken
they will boil
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou gaarkoken
I would boil
zou gaarkoken
you would boil
zou gaarkoken
he/she/it would boil
zouden gaarkoken
we would boil
zouden gaarkoken
you all would boil
zouden gaarkoken
they would boil
Subjunctive bijzin mood
gaarkoke
I boil
gaarkoke
you boil
gaarkoke
he/she/it boil
gaarkoke
we boil
gaarkoke
you all boil
gaarkoke
they boil
Du
Ihr
Imperative mood
kook gaar
boil
kookt gaa
boil

Further details about this page

LOCATION