Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Freewheelen (to freewheel) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
freewheel
freewheelt
freewheelt
freewheelen
freewheelen
freewheelen
Present perfect tense
heb gefreewheeld
hebt gefreewheeld
heeft gefreewheeld
hebben gefreewheeld
hebben gefreewheeld
hebben gefreewheeld
Past tense
freewheelde
freewheelde
freewheelde
freewheelden
freewheelden
freewheelden
Future tense
zal freewheelen
zult freewheelen
zal freewheelen
zullen freewheelen
zullen freewheelen
zullen freewheelen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou freewheelen
zou freewheelen
zou freewheelen
zouden freewheelen
zouden freewheelen
zouden freewheelen
Subjunctive mood
freewheele
freewheele
freewheele
freewheele
freewheele
freewheele
Past perfect tense
had gefreewheeld
had gefreewheeld
had gefreewheeld
hadden gefreewheeld
hadden gefreewheeld
hadden gefreewheeld
Future perf.
zal gefreewheeld hebben
zal gefreewheeld hebben
zal gefreewheeld hebben
zullen gefreewheeld hebben
zullen gefreewheeld hebben
zullen gefreewheeld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gefreewheeld hebben
zou gefreewheeld hebben
zou gefreewheeld hebben
zouden gefreewheeld hebben
zouden gefreewheeld hebben
zouden gefreewheeld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
freewheel
freewheelt

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

expliciteren
explicate
fijfelen
do
floaten
flash
focussen
focus
forceren
force
frazelen
do
frequenteren
freewheel
frustreren
frustrate
frutselen
fiddle
fuiven
junket

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'freewheel':

None found.