Fraseren (to frank) conjugation

Dutch

Conjugation of fraseren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
fraseer
I frank
fraseert
you frank
fraseert
he/she/it franks
fraseren
we frank
fraseren
you all frank
fraseren
they frank
Present perfect tense
heb gefraseerd
I have franked
hebt gefraseerd
you have franked
heeft gefraseerd
he/she/it has franked
hebben gefraseerd
we have franked
hebben gefraseerd
you all have franked
hebben gefraseerd
they have franked
Past tense
fraseerde
I franked
fraseerde
you franked
fraseerde
he/she/it franked
fraseerden
we franked
fraseerden
you all franked
fraseerden
they franked
Future tense
zal fraseren
I will frank
zult fraseren
you will frank
zal fraseren
he/she/it will frank
zullen fraseren
we will frank
zullen fraseren
you all will frank
zullen fraseren
they will frank
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou fraseren
I would frank
zou fraseren
you would frank
zou fraseren
he/she/it would frank
zouden fraseren
we would frank
zouden fraseren
you all would frank
zouden fraseren
they would frank
Subjunctive mood
frasere
I frank
frasere
you frank
frasere
he/she/it frank
frasere
we frank
frasere
you all frank
frasere
they frank
Past perfect tense
had gefraseerd
I had franked
had gefraseerd
you had franked
had gefraseerd
he/she/it had franked
hadden gefraseerd
we had franked
hadden gefraseerd
you all had franked
hadden gefraseerd
they had franked
Future perf.
zal gefraseerd hebben
I will have franked
zal gefraseerd hebben
you will have franked
zal gefraseerd hebben
he/she/it will have franked
zullen gefraseerd hebben
we will have franked
zullen gefraseerd hebben
you all will have franked
zullen gefraseerd hebben
they will have franked
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gefraseerd hebben
I would have franked
zou gefraseerd hebben
you would have franked
zou gefraseerd hebben
he/she/it would have franked
zouden gefraseerd hebben
we would have franked
zouden gefraseerd hebben
you all would have franked
zouden gefraseerd hebben
they would have franked
Du
Ihr
Imperative mood
fraseer
frank
fraseert
frank

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

friseren
curl

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

feestvieren
celebrate
figureren
do
flensen
do
forenzen
do
fotokopiƫren
photocopy
frapperen
frank
frauderen
defraud
fusioneren
shoot dead
galonneren
braid honor
garneren
garnish

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'frank':

None found.
Learning languages?